Fig. 1.
Dijkringen in Noord Holland , ca. 1550. De dijkringen zijn aangelegd in
de 13e eeuw of begin 14e eeuw. Bron: Reen, M.J. van (2014).
Veiligheid
Nederland in Kaart 2 - Overstromingsrisico dijkringgebied 13,
Noord-Holland. Document HB 2310963, Rijkswaterstaat Water, Verkeer en
Leefomgeving.
Inleiding De IJe is een voormalig
veenriviertje dat vanaf Oosthuizen door de
Zeevang en de Zuidpolder naar het zuiden stroomde. Het passeerde
onderweg Edam en mondde ter plaatse van Volendam uit in het Almere, de
latere Zuiderzee. Deze website gaat over de
afdammingen van de IJe en hun verband met de geschiedenis van Edam en
Volendam.
De Zeevang is globaal het gebied
tussen West-Friesland, het IJsselmeer,
Waterland en de Beemster. Het is rond 1300 omsloten door de
Zeevangsringdijk (Fig. 1). Tussen de Zeevangsringdijk en de Westfriese
Omringdijk lagen tot ver in de 14e eeuw nog de onbedijkte Beetskoog en
Westerkoog, waar het belangrijke afwateringskanaal de Korsloot doorheen
liep naar de Zuiderzee (Borger, 1975). Na de aanleg in 1357 van de
Voorhaven in Edam (zie hieronder) werd het deel onder Edam een
zelfstandige waterstaatkundige eenheid onder de naam Zuidpolder (Fig.
3). De Zeevang maakte deel uit van het veengebied dat zich ooit
uitstrekte over heel West-Nederland en een groot deel van de latere
Zuiderzee (Vos, 2015) en is nu deel van het veenweidegebied van Laag
Holland. In de Zeevang bij Hobrede is de veengroei blijkens
C14-datering GRN 4474 (Kwaad et al., 1965) begonnen rond 2340+/-60 v.
Chr. Het veen in West-Nederland is begonnen als laagveen en geleidelijk
uitgegroeid tot hoogveen, bestaand uit veenmos (sphagnum). Dit plantje
kan leven op zeer voedselarm regenwater en kan dit vasthouden tot ver
boven de aan zeeniveau gerelateerde grondwaterspiegel. Bij de start van
de ontginning rond het jaar 1000 AD lag het veenoppervlak in
West-Nederland ongeveer drie meter boven zeeniveau (Mulder et al.,
2003). Het veen had de vorm aangenomen van grote "kussens" die
plaatselijk wel tot tien meter dik zijn geworden. De ontginning ging
gepaard met ontwatering, inklinking en oxidatie van het veen. Hierdoor
trad een maaivelddaling op van (uiteindelijk) enkele meters en kwam het
land beneden zeeniveau te liggen, aanvankelijk alleen beneden gemiddeld
hoogwater maar uiteindelijk beneden gemiddeld laagwater. Het moest
worden bedijkt (13e eeuw) en later (15e-16e eeuw) ook bemalen. Het
maaiveld in de Zeevang ligt thans ca twee meter beneden NAP. De
veendikte is daar geslonken tot één à twee
meter.
Fig. 2. De IJe
op de kaart van Jan Jansz. Dou, 1745. Opvallend is het
grote verschil in breedte van de IJe ten noorden en ten zuiden van
Edam. Duidt dit op een verschil in debiet (afgevoerde hoeveelheid water
per tijdseenheid)? Zo ja, wat is daarvan dan de oorzaak? De
Zuiderzeedijk sluit "'t Voor Ye" af van open zee. In 1680 was "'t voor
Ye" al drooggelegd. Duidelijk is de landinwaartse ligging van Edam.Bron:
Facsimilé uitgave uit 1970 van de 5e druk van de 16-bladige
editie uit 1745 van de kaart van “’T Hoogh-Heemraetschap van de
Uytwaterende Sluysen in Kennemerlandt ende West-Vrieslandt.”
Canaletto, Alphen aan den Rijn.
De
IJe De IJe (ook aangeduid als Ee of Aa)
is een voormalig veenriviertje in
de Zeevang-Zuidpolder. Over de kenmerken en het afvoerregime van deze
veenriviertjes in nog onontgonnen, levend hoogveen is maar weinig
bekend (Van der Schaaf, 1999; Kwaad, 2003; Watters & Stanley, 2007;
Nanson et al., 2010). In zijn afscheidscollege in 2007 zei Borger nog
dat onduidelijk blijft hoe het landschap er vóór het
begin van de ontginning heeft uitgezien. De IJe liep vanaf Oosthuizen naar
het zuiden en mondde ter plaatse van
het latere Volendam uit in het Almere (Fig. 2). De estuariumvormige
monding van de IJe (de Voor-IJe) is afgedamd en later drooggelegd (zie
hieronder). De Voor-IJe lag ter plaatse van het deel van Volendam dat
wordt
aangeduid als 'de Meer', afkorting van ‘de Volendammermeerpolder’ (Fig.
5). De IJe is nu onderdeel van het polderwater van de Zeevang waarvan
de waterbeweging wordt gereguleerd door de bemaling. Bunskoeke (1999)
zegt het volgende over het begin van de molenbemaling in de Zeevang:
“De Zeevang ontdeed zich in 1545 nog op natuurlijke wijze bij eb van
het overtollige water, hoewel ook enkele molens de polder bemaalden.
Alle dorpen moesten voor deze afwatering een bijdrage leveren: "ende
gelden in vijff sluijsen ende in twie watermolens om haer water te
losen". […] “In 1462 werd
"die watermolen toe Coedijck" (=Kwadijk)
genoemd. Hoewel er dan nog geen andere watermolens specifiek worden
vermeld, zijn die er zeer waarschijnlijk al wel geweest. In 1514
beschreef men bezittingen "te Middellie bij die molen" en in 1530 "tot
Middelie bij die mollen in die Leege Leien", zodat er daar tenminste
één was.”
In
de nabijgelegen polders Westerkogge en Beetskoog dateren de eerste
poldermolens uit respectievelijk 1541 en 1546 (zie onder meer
Borger, 1975). Eerder was bemaling daar niet nodig, wat betekent dat
daar tot ca. 1540 'natuurlijke' waterlozing bij eb op de Zuiderzee
mogelijk was, en dat het maaiveld daar dus tot die tijd hoger lag
dan gemiddeld laagwater op de Zuiderzee. In de Zeevang werd dat moment,
blijkens de vermelding uit 1462 van een watermolen in Kwadijk,
kennelijk al eerder bereikt, hoewel de eerste poldermolens in de
Zeevang in 1582 weer werden gesloopt, omdat ze niet meer nodig waren,
schrijft Bunskoeke zonder nadere uitleg. Niet lang daarna werden weer
nieuwe poldermolens gebouwd.
De monding van de IJe ter plaatse van het latere Volendam fungeerde als
haven van Edam. Dat betekende dat Edam geen korte en goed te bezeilen
verbinding met de Zuiderzee had. Schepen moesten met paarden over een
afstand van ca. vier kilometer over de smalle IJe van zee naar Edam
worden getrokken (gejaagd). Het is duidelijk, dat Edam dringend
behoefte had aan een betere verbinding met de Zuiderzee. Die is er
gekomen in 1357. Toen is vanuit het centrum van Edam de oost-west
lopende Voorhaven (Fig. 7) gegraven naar het Oorgat aan de Zuiderzee.
Wateroverlast door de doorgaande daling van de bodem van de Zeevang is
waarschijnlijk mede een reden geweest om deze nieuwe verbinding naar
zee aan te leggen. De nieuwe route naar zee liet toe om de IJe af te
dammen bij de monding in Volendam. De IJe werd daar dicht of ‘vol’
gemaakt, vandaar Vollendam. Van Berkel en Samplonius (2006) geven
als oudste vermeldingen van de naam Volendam: “1573 Follendam;
1639 Vollendam; 1745 Voolendam." Zij suggeren een mogelijk
verband met
Zaans vold, het verleden deelwoord van vollen ‘vullen,
dichtgooien, dempen’, vergelijk het volde land (in 1665 te Krommenie)
en het vold (weiland bij Oostzaan). Dus vollen(de)dam of voldendam?
Fig. 3. Kaart
van Edam en de Zuidpolder door Sijmon Willemszoon
Boonacker, 1630. De Zuidpolderzeedijk dateert uit de tijd 1310 - 1320.
De Vollendam is het dijkgedeelte dat de monding van de Voor-IJe kruist.
Bron: Kaart, 'vertoonende de stadt Eedam met
alle de landen van de zuijdt-zij als inden Broeck, Blocweiren, Hemmes
en Zuijtvennen ghelegen' (Stadskantoor Gemeente Edam-Volendam).
De
Vollendam Waar lag de Vollendam waaraan
Volendam zijn naam te danken heeft? Op de
kaart van de zeedijk van de Zuidpolder van Boonacker uit 1630 (Fig. 3)
is goed te zien waar deze zeedijk de Voor-IJe kruiste. Op dat punt zal
zeker tijdens de bouw van de dijk, tussen ca. 1310 en 1320, een
doorlaat in de dijk in de vorm van een (open) dam met of zonder sluis
zijn aangelegd. Een volledige afsluiting voor de scheepvaart kon dat
niet zijn zolang de Voor-IJe nog fungeerde als de Zuiderzeehaven van
Edam. Afsluiting werd pas mogelijk na de aanleg in 1357 van de nieuwe
scheepvaartverbinding van Edam met de Zuiderzee. Holl (2010) zegt
daarover: "In 1357 werd de monding van het
riviertje, de Voor
IJe, door de aanleg van de 'Vollendam' afgesloten van de Zuiderzee. Op
deze wijze ontstond een binnenmeer, het Volendammermeer, dat in 1633
werd drooggelegd." (Fig. 5).
Ook Danner et al. (1994, p. 83) laten zich
in deze zin uit. Volgens het Waterlands Archief dateert de Vollendam
niet uit 1357 maar kwam deze dam pas gereed in 1450:
"Toen Edam kort na
1357 via het Oorgat (in oostelijke richting) een nieuwe verbinding met
de Zuiderzee kreeg, kon de oude havenmond (in zuidelijke richting), in
de monding van het riviertje de Ye, dicht ('vol') worden gemaakt. Die
dam kwam gereed in 1450. Rond de dam in de Ye vestigden zich toen
enkele vissers en boeren, waarmee de geschiedenis van Volendam
('Vollendam') begon."
Op de kaart van Blaeu uit 1640 komt de
vermelding ‘Vollendammer Sluys’ voor aan de monding van de door
de drooglegging van het Volendammermeer sterk versmalde Voor-IJe
(Fig. 4). Bij een verkennend archeologisch booronderzoek in 2013 zijn
van deze sluis (aangeduid als 14e-eeuwse spuisluis) geen resten
aangetroffen (Van der Zee, 2013). De versmalde Voor-IJe is nu nog te
volgen langs het Edammerpad en de Edammerweg langs de zuidwestgrens van
de Volendammermeerpolder (Fig. 5). Op de kaart van de Zuidpolder van
Boonacker (1630) tekent
Boschma-Aarnoudse (2003, Kaart 1.4) een sluis (met vraagteken) in op
het punt waar de IJe overgaat in de Voor-IJe. Deze sluis komt niet voor
op de kaart van Boonacker zelf, maar wordt genoemd in een akte uit
1405. Het is niet waarschijnlijk dat dáár de Vollendam
heeft gelegen waaraan Volendam zijn naam te danken heeft.
Fig. 4. De IJe tussen Edam en
Volendam op een uitsnede uit de kaart ’
Hollandiae pars septentrionalis vulgo Westvriesland en 't Noorder
Quartier’ van Guiljelmum et Ioannem Blaeu, 1640, met Vollendam en
de Vollendammer Sluys. Bron: Westfries Archief Hoorn.
De lokatie van de Vollendam in het hedendaagse Volendam moeten we
zoeken in de strook tussen de Meerzijde – een straat in het oude
centrum van Volendam die de zeezijde van het voormalige Volendammermeer
c.q. de Volendammermeerpolder markeert - en het min of meer parallel
daaraan verlopende deel van de Haven in Volendam (beter bekend als ‘de
Dijk’) (zie Fig. 5). Dit onder het voorbehoud dat de bedoelde
strook geen inlaagdijk is van na de aanleg in 1320 van de
Zuidpolderzeedijk. De Provincie Noord-Holland (2004) zegt in dat
verband over de Zuidpolderzeedijk dat deze dijk relatief weinig van
dijkdoorbraken te lijden heeft gehad, doordat de dijk tot ver in de 17e
eeuw door uitgestrekt voorland werd beschermd tegen de zee. Uit een
vergelijking van kaarten uit 1631 en 1771 blijkt wel dat er in die
periode veel voorland is verdwenen maar dat er toen geen nieuwe wielen
zijn ontstaan. Bestekken uit 1705 en 1706 voor het maken (herstellen)
van de dijk doen vermoeden dat er in die jaren gaten zijn geslagen in
de Meerdijk langs de Volendammermeerpolder.
Fig. 5. Uitsnede uit de Kadasterkaart
van Edam 1819 met de
Volendammermeerpolder (de drooggelegde Voor-IJe) en de ligging
van de Meerzijde (straat in het huidige Volendam). De smalle
strook tussen de Meerzijde en de Havendijk van Volendam is de lokatie
van de ‘Vollendam’ waaraan Volendam is ontstaan.Bron kadasterkaart:
Collectie Rijksdienst voor
het Cultureel Erfgoed.
Fig. 5a. 't Breekje (of Braakje) en
de Meerzijde in Volendam, ca. 1910. Bron: Geheugen van Nederland.
Het afdammen van de IJe bij Volendam was wenselijk vanwege
overstromingsgevaar door water uit de Zuiderzee dat tijdens
stormvloeden via de mondingen van de diverse veenriviertjes het land
binnendrong. In dat licht bezien is het bijzonder dat Edam in 1357
toestemming van Willem V kreeg om een nieuwe verbinding tussen het
Purmermeer en de Zuiderzee te graven (de Voorhaven). Op tal van andere
plaatsen moest in die tijd juist de verbinding met het buitenwater
worden gesloten. Dit heeft de gemoederen dan ook meer dan twee eeuwen
danig beziggehouden. Bepaald was dat de nieuwe haven bij het Oorgat ten
eeuwigen dage 'onversparret' (onversperd) mocht worden gebruikt. Dit
was belangrijk, omdat de haven door de vrije beweging van het eb- en
vloedwater zonder grote kosten op diepte kon worden gehouden.
Uiteindelijk werd Edam in 1544 onder zware druk gezet om toch op twee
plaatsen schutsluizen te bouwen (bij het Oorgat en onder de Vrouwen- of
Dambrug in het centrum van Edam). In 1567 werd eindelijk begonnen met
de aanleg van de sluizen, maar door fel en deels lijdelijk verzet van
Edam heeft het tot 1618 geduurd voordat de sluizen er (definitief)
kwamen en inderdaad bij vloed werden gesloten. Dit leidde, zoals
verwacht en gevreesd, tot verzanding van de haven en betekende het
einde van de ontwikkeling van Edam als havenstad. In 1828 zijn de twee
sluizen vervangen door een nieuwe zeeschutsluis aan het Oorgat en zijn
de twee oude sluizen gesloopt (Borger & Bruines, 1994).
Fig. 6. Ligging van
de straten in Edam die in de website worden genoemd. Bron topografie
niet bekend.
Dammen
in
Edam (Zie
Fig.
6
voor
de
ligging
van
de
straten
in
Edam
die
worden
genoemd.) Boschma-Aarnoudse (2003) begint
haar proefschrift over Edam met de
waarschuwing, dat het ontstaan en de vroegste ontwikkeling van Edam, te
beginnen met de dam zelf, met veel onzekerheden omgeven zijn. Concrete
aanwijzingen voor een dam in de IJe ter plaatse van Edam zijn er niet.
Fysieke resten van een dam zijn nooit aangetroffen. In feite ontbreekt
ieder hard bewijs voor het bestaan van een dam en hebben we alleen de
naam Edam die doet vermoeden dat er ooit een dam moet zijn geweest. Maar wat moeten we daar precies onder
verstaan, vraagt Boschma zich af.
We weten alleen dat een oost-west verlopend deel van de
Zeevangsringdijk, aangelegd tussen 1282 en 1310, ter plaatse van Edam
de IJe kruiste en dat daar dus een voorziening moet zijn geweest om de
IJe door te laten. Het is onbekend hoe die voorziening eruit heeft
gezien. Was het een simpele opening in de dijk, een dam met een brug
en/of een (uitwaterings)sluis? Maar, schrijft Boschma, de term ‘dam’
komt ook voor in de betekenis van een dijk, een wal, een verhoogd
voetpad langs het water of een kadeconstructie. Het woord ‘dam’ komt
veelvuldig voor in de Edamse bronnen, onder andere als aanduiding van
de kade langs het Spui en als aanduiding van de brug waar het Spui
overgaat in de Voorhaven. In de 16e eeuw zijn aanzienlijke
ophogingswerken uitgevoerd in het centrum van Edam, waardoor over de
situatie in de eeuwen daarvóór geen definitief
uitsluitsel meer mogelijk is. Boschma kiest uiteindelijk voor de
betekenis van dam als waterstaatkundig werk en situeert hem iets
oostelijk van de huidige Kapsteeg in de gereconstrueerde
oorspronkelijke loop van de IJe. Haar reconstructie van de loop (Fig.
7) baseert ze vooral op drie transportakten van huizen aan weerszijden
van de Kleine Kerkstraat en de richting van de bebouwing aan de Grote
Kerkstraat. In de akten worden een ‘muersloot’ en de ‘gemene vaart’
genoemd als belendingen van de huizen. Deze vormen een doorlopend
sloottracé tot aan de IJe bij de Kaasmarkt en waren
waarschijnlijk restanten van de oude riverbedding. Vanaf de
Kaasmarkt liep de IJe langs de Kapsteeg en via het water van het
huidige Boerenverdriet en de Dienaarssluis in de Bult naar de nog
bestaande loop langs het Edammerpad
naar Volendam.
Fig. 7. De oorspronkelijke loop van de IJe
door Edam met de dam uit ca.
1300 volgens Boschma-Aarnoudse (2003). Bron topografie niet bekend.
In 1357 kreeg Edam van graaf Willem V een stadsrecht en toestemming om
een nieuwe verbinding naar zee te graven. Ook werd bepaald dat de IJe
moest worden afgedamd aan twee zijden van het deel van de IJe dat,
samen met een kort, gegraven dwarswater langs het huidige Spui, als
haven werd gebruikt. De dam aan de noordzijde was waarschijnlijk
dezelfde als de open dam uit ca. 1300 die nu volledig werd
dichtgemaakt. De plaats van de zuidelijke dam is erg onzeker. Een
logische plaats is geweest waar het water dat naar het Purmermeer
leidde aansloot op de IJe. Dat is vlakbij de Kleine Bult. Maar een veel
zuidelijker ligging is ook niet uitgesloten, zoals het punt waar de IJe
overging in de Voor-IJe of zelfs de Vollendam aan de monding van
de IJe. Via een nieuw
gegraven gracht (de Wijngaardsgracht), in het
verlengde van de J.C. Brouwersgracht, en een duiker (met een overtoom
voor de schepen) onder de Lingerzijde werd de IJe omgeleid naar het
water langs de Schepenmakersdijk. Iets verder zuidelijk kwam de IJe
weer uit in zijn oude loop die nu nog is te vervolgen langs het
Edammerpad naar Volendam. De omleiding
via de Wijngaardsgracht vond gelijktijdig plaats met de aanleg van de
Voorhaven. Men had in 1357 de IJe ook kunnen verbinden met de nieuw
gegraven Voorhaven. Dan was het Oorgat de nieuwe monding van de IJe
geworden, had er zoet in plaats van zout water door de Voorhaven
gestroomd en had de stroming kunnen bijdragen aan het zo zeer
gewenste op diepte houden van de haven bij het Oorgat. Ook had men dan
niet de Wijngaardsgracht als omleiding van de IJe hoeven graven. Waarom
heeft men dat niet gedaan? Kennelijk had het aansluiten van de IJe op
de Voorhaven toch meer nadelen dan voordelen, zoals het risico van
overstroming van het laaggelegen achterland van Edam door het
binnendringen van zeewater via de ‘onversperde’ toegang tot de
Voorhaven bij het Oorgat.
Fig. 7a. De
Dienaarssluis bij de Bult. Dit is een deel van de oorspronkelijke loop
van de IJe door Edam (foto F. Kwaad)
Op de stadsplattegronden van Edam van Van Deventer (1545, hieronder),Van Deventer
(1560), Brouwer (1599), Blaeu
(1652, naar Boxhorn 1632), Blaeu in
Atlas De Wit (1698), Covens en
Mortier (1738) en Tirion (1743) is
te zien dat de IJe niet alleen is aangesloten op de Wijngaardsgracht
maar ook op de stadsgrachten. De aansluiting van de stadsgrachten op de
IJe heeft zeer waarschijnlijk plaatsgevonden ten tijde van de aanleg
van de wallen plus grachten. Wanneer was dat? De bouw van de stenen
vestingwerken van Edam is begonnen in 1512, maar al eerder waren aarden
wallen opgeworpen, waarschijnlijk in combinatie met voorliggende
grachten. Het is niet precies bekend wanneer dat is geweest, maar
aannemelijk is dat men daarmee vrij snel na het verkrijgen van het
stadsrecht in 1357 is begonnen. Dit vindt enige steun in het handvest
uit 1357 van Graaf Willem V aan Edam. Daarin wordt gesproken over
'portae & ingressus', en in de privileges die de stad kreeg, is
sprake van 'vesten'. Boschma-Aarnoudse (in Bunskoeke et al., 1998) acht
het mogelijk dat de grote hoeveelheid aarde die vrijkwam bij het graven
van de Voorhaven in 1357 is gebruikt om Edam van wallen te voorzien. De
vroegste bronnen waarin vestingwerken worden genoemd dateren pas uit
1514 en 1518. In 1518 blijken rondom de stad “...stedevesten mit wal en
wateringhe ...” te liggen, ofwel aarden wallen met een gracht.
Misschien wijst de aanleg van de Wijngaardsgracht er juist op dat de
stadsgrachten bij de definitieve afdamming van de IJe in 1357 nog niet
beschikbaar waren om het water van de IJe om te leiden naar de zuidkant
van de stad in de richting van Volendam.
Fig. 8.
Plattegrond van Edam van Jacob
Van Deventer, 1545. Duidelijk is
de vesting van Edam te zien. Bron: Biblioteca Nacional Madrid.
De
ligging van Edam Er zijn aanwijzingen dat in de
ontginning van het veen ter plaatse van
Edam een grens is gelegd, waarlangs drie ‘zijdwenden’ uitgespaard zijn
gebleven. Zijdwenden zijn kades, dijken of niet-ontwaterde stroken veen
(in het laatste geval spreken we van ‘brede zijdwenden’) aan de zijkant
van een ontginning. Brede zijdwenden gingen door maaivelddaling van de
aangrenzende ontwaterde veengebieden gaandeweg boven hun omgeving
uitsteken en gingen fungeren als kade. Dirkx (1997) onderscheidde in de
Zeevang enkele brede stroken in de percelering die hij aanduidt als
‘brede zijdwenden’.
Er zijn schaarse aanwijzingen onder
andere in de vorm van
aardewerkscherven uit de 12e/13e eeuw dat er nog vóór de
bouw van een dam in de IJe een nederzetting met bewoning op terpen is
ontstaan op de zijdwende aan de westzijde van de IJe. Dit was een
kleine handelsbuurtschap met een kapel. Omstreeks 1300 kwamen
uitbreidingen naar het noorden en oosten tot stand. In die tijd werd
ook een haventje gegraven, de Zeevangsringdijk gebouwd en de eerste dam
in de IJe gelegd. In 1357 werd de IJe definitief afgedamd en werd Edam
verder vergroot.
In de literatuur wordt gewezen op de ongunstige landinwaartse ligging
van Edam voor een stadje dat afhankelijk was van de scheepvaart, en
wordt gepoogd daarvoor een verklaring te vinden (Heidinga, 1986;
Boschma-Aarnoudse, 2003). De ligging van de dam waaraan Edam zijn naam
heeft te danken is niet moeilijk te begrijpen. Die lag op het punt waar
de Zeevangsringdijk de IJe kruiste. Maar toen de nederzetting zich
begon te ontwikkelen tot handels- en overslagcentrum, bleek al snel dat
de bereikbaarheid van de dam vanaf de Zuiderzee te wensen overliet. De
enige toegangsroute liep via de smalle, bochtige, ondiepe en daardoor
moeilijk te bezeilen IJe. De landinwaartse ligging had op zichzelf geen
probleem hoeven zijn, als de benedenloop van de IJe tussen Edam en de
Zuiderzee maar goed bevaarbaar was geweest. Elders in Noord-Holland
lagen plaatsen als Graft en de Rijp nog verder landinwaarts, wat ze er
niet van weerhield om in de 17e eeuw met succes haringvisserij en
walvisvaart te bedrijven.
Welke opties had men in Edam om de situatie te verbeteren? 1. Het uitdiepen en verbreden van
de IJe tussen Edam en de Zuiderzee om
de bevaarbaarheid te verbeteren (lengte ruim drie kilometer). 2. Het verplaatsen van het dorp
naar de monding van de IJe. 3. Het graven van een nieuwe
rechtstreekse verbinding naar zee (lengte
twee kilometer). Het is niet bekend of men de opties
1 en 2 inderdaad heeft overwogen.
Optie 1 zou een goede oplossing zijn geweest, maar was waarschijnlijk
kostbaarder dan optie 3. Optie 2 was uitvoerbaar zolang Edam nog klein
was. Om de gedachte te bepalen: volgens een voorzichtige schatting had
Edam rond 1350 slechts ca. 160 inwoners (35 à 40 huizen). Daarna
werden het er snel meer. Men had echter niet kunnen volstaan met
verhuizing van de nederzetting. Een goede verbinding met het achterland
was net zo belangrijk als een goede toegang vanuit zee. Daarom had men
toch ook de IJe over drie kilometer vanaf de monding moeten uitdiepen
en verbreden om een goede bereikbaarheid van de Purmer, de Beemster en
de steden Haarlem en Alkmaar te verzekeren. Dit punt zou ook hebben
gespeeld, als Edam direct aan de monding van de IJe zou zijn gevestigd.
Waarom heeft men dat eigenlijk niet gedaan? Daar lag door de aanleg van
de Zuidpolderzeedijk in 1310/1320 immers ook een dam in de IJe, zoals
we hebben gezien (de latere Vollendam). Optie 3 was geen geringe
onderneming. Toch is dat wat men in 1357 heeft gedaan om de economische
ontwikkeling van Edam te stimuleren. Dat heeft goed gewerkt. De
Zuiderzee kwam binnen handbereik en de al bestaande goede
vaarverbinding met het achterland via de Purmer en verder bleef
behouden.
- Summary in
English - Dams
in
the
river
IJe
and
the
history
of
Edam-Volendam
At the start of the exploitation
and cultivation around 1000 AD of the peat covered western part of The
Netherlands the Zeevang area (Province of Noord-Holland) was drained by
the river IJe. The river started its course near the village of
Oosthuizen, ran southward along the village of Edam and entered the
Almere, later Zuyderzee, at the location of the later village of
Volendam. The length of its total course was approximately
thirteen kilometres. Around 1300 AD and again in 1357 AD dams
were built in the river IJe in the village of Edam, whilst at the same
time a change of (part of) the river’s course was effectuated in 1357.
The first dam was part of the Zeevangsringdijk that was constructed in
1300 and crossed the river in Edam. The original course of the
river IJe and the location of the dams in Edam are points of
discussion. At the mouth of the river IJe, about three kilometres
downstream of Edam, another dam was built as part of the construction
of the Zuidpolderzeedijk in 1310-1320 AD. Presumably this dam was
an open dam at first and was closed (filled) in 1357, giving rise to
the name of Vol(l)endam, ‘vol’ meaning full or filled.
The mouth of the river IJe served
as the harbour of Edam because Edam itself was not located by the sea.
The three kilometres lower part of the course of the river, however,
was difficult to sail for ships which had to be towed. This interfered
with the economic development of Edam, and therefore in 1357 a
new canal was dug from Edam directly eastward to the Zuyderzee. This
new entrance to the sea was to remain open at all times for the
movement of the tides to prevent silting up of the canal. This
constituted a risk of flooding of the low lying peat area which was
steadily sinking due to compaction and oxidation of the peat, and
therefore in 1567 the construction of two locks started, which
was not to be completed until fifty years later (1618) due to
resistance among the population. And, indeed, after completion of the
locks the canal started silting up with harmful effects for the economy
of Edam.
The question of why Edam was
founded at the cumbersome distance of three kilometres from the sea
instead of directly by the sea is discussed in the final section of the
article.
Literatuur - Berkel,
van
G.
&
Samplonius,
K.
(2006). Nederlandse plaatsnamen,
herkomst en historie. Het Spectrum. - Bont,
Chr.
de
(2008). Vergeten land, ontginning , bewoning en
waterbeheer in de west-nederlandse veengebieden (800-1350).
Proefschrift Wageningen Universiteit, 2 delen. - Borger, G.J. (1975). De Veenhoop.
Een historisch-geografisch onderzoek
naar het verdwijnen van het veendek in een deel van West-Friesland.
Buijten en Schipperijn/Repro Holland Amsterdam.
- Borger,
G.J.
(2007). Het verdwenen veen en de toekomst van het
landschap. Afscheidscollege Universiteit van Amsterdam.
- Borger,
G.J.
&
S.
Bruines
(1994). Binnewaeters gewelt, 450 jaar
boezembeheer in Hollands Noorderkwartier. Hoogheemraadschap van
Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier en Stichting
Uitgeverij Noord-Holland, Wormerveer.
- Boschma-Aarnoudse,
C.
(2003). Tot verbeteringe van de neeringe deser
Stede, Edam en de Zeevang in de late Middeleeuwen en de zestiende eeuw.
Verloren, Hilversum.
- Bunskoeke,
D.M.
(1999). Molens van Edam. Edam (Historische Reeks Oud
Edam).
- Bunskoeke,
D.M,
C.
Boschma-Aarnoudse
&
J.
Sparreboom
(1998).
Vestingwerken van Edam. Edam (Historische Reeks Oud Edam).
- Danner,
H.S.,
H.Th.M.
Lambooij
&
C.
Streefkerk
(1994). ...die water
keert. 800 jaar regionale dijkzorg in Hollands Noorderkwartier.
Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier
en Stichting Uitgeverij Noord-Holland, Wormerveer.
- Dirkx,
G.H.P.
(1997).
Standaard historisch-geografische inventarisatie
van het herinrichtingsgebied Zeevang. DLO-Staring Centrum, Wageningen
(Rapport 513).
- Eerden-Vonk,
M.A.
van
der
(1989). ‘De 17e-eeuwse Edamse landmeter en
kaartmaker Sijmon Willemszoon Boonacker’. Caert-Thresoor 8 (4), pp.
95-103.
- Eerden-Vonk,
M.A.
van
der
(1989).
‘Restauratie van twee oude Edamse
kaarten’. Periodiek Vereniging Oud Edam 13 (3), pp. 3-5.
- Heidinga,
H.A.
(1986). ‘Bevoorrading kolonisten gaf de Edamse
nederzetting marktfunctie’. Periodiek Vereniging Oud Edam 10 (2),
pp. 3-5. - Holl,
J.
(2010).
Julianaweg/Kielstraat te Volendam, gemeente
Edam-Volendam, Een Bureauonderzoek. ADC Rapport 2416. - Kwaad,
F.J.P.M.
(2003). ‘Hoorn en het binnenwater. Enkele
waterstaatkundige aspecten van Hoorn en omgeving in de 13e - 17e eeuw’.
Kwartaalblad Vereniging Oud Hoorn 25 (Jubileumnummer), pp. 1-43. - Kwaad,
F.J.P.M.,
P.A.
Riezebos
&
R.T.
Slotboom
(1965). ‘Een
bijdrage tot de datering van het oppervlakteveen in Noord-Holland’.
West-Frieslands Oud en Nieuw 32, pp. 144-152. - Molenaar,
J.
(2010). ‘De Volendammermeer’. Periodiek Vereniging
Oud Edam 34 (3), pp. 4-6. - Mulder,
J.R.
&
L.W.
Dekker
(2009). ‘Natte daliegaten en verdrogende
daliebulten in (voormalige) veengebieden’. Stromingen - Vakblad voor
hydrologen 15(2), pp. 3-15. - Mulder,
F.J.
de,
M.C.
Geluk,
I.L.
Ritsema,
W.E.
Westerhoff
&
Th.E.
Wong
(Redactie)
(2003). De ondergrond van Nederland.
Wolters-Noordhoff, Groningen. - Nanson,
R.A.,
G.C.
Nanson
&
He
Qing
Huang
(2010).
‘The hydraulic
geometry of narrow and deep channels; evidence for flow optimisation
and controlled peatland growth’. Geomorphology 117, pp. 143–154. - Provincie
Noord-Holland
(2004).
Beschrijving van de Noorder IJ- en
Zeedijken, Deel 1 en 2. - Schaaf,
S.
van
der
(1999). Analysis of the hydrology of raised bogs in
the Irish Midlands. A case study of Raheenmore Bog and Clara Bog.
Proefschrift Landbouwuniversiteit Wageningen. - Vos,
P.
(2015).
Origin of the Dutch coastal landscape. Proefschrift
Universiteit Utrecht. - Watters,
J.R.
&
E.H.
Stanley
(2007). ‘Stream channels in peatlands:
The role of biological processes in controlling channel form’.
Geomorphology 89, pp. 97–110. - Werner,
J.
(2006). ‘Joan Blaeus worsteling met de Waterlandse steden’.
Jaarboek 2006 Vereniging Oud Monnickendam, pp. 41-67. - Zee,
R.M.
van
der
(2013).
Haven 50-52, Volendam. Rapport
3092-4140305, ADC ArcheoProjecten.