Bouwstijlen en geveltypen van historische woonhuizen in Hoorn, 1540-1940

Frans J.P.M. Kwaad

Dit is Deel 2 van een tweedelige website over bouwstijlen. Bezoek ook Deel 1. Klik hier .

Bezoek ook:
 
De oorsprong van de trapgevel
  Over de bouwhistorie van de Hoofdtoren te Hoorn


Inleiding

Bij wijze van inleiding en waarschuwend woord vooraf even dit. Vrijwel geen enkel historisch woonhuis ziet er nu nog zo uit als in de tijd, waarin het werd gebouwd. Vaak zijn dergelijke oude huizen in de loop der tijd min of meer ingrijpend verbouwd, zowel het huis zelf als de gevel. Hierdoor kunnen verschillende delen van het huis en de gevel een verschillende ouderdom hebben. Dit betreft met name de raampartijen. Deze zijn vaak van (veel) latere datum dan de rest van de gevel. Dikwijls is er een verschil in ouderdom tussen de onderpui (begane grond) en de rest van de gevel (verdieping en topgevel). Dit is met name het geval bij panden, waarvan de benedenverdieping een winkelfunctie heeft gekregen met de daarbij behorende moderne aanblik, zoals aan het Grote Noord, Gedempte Turfhaven, Gouw, Nieuwstraat en Nieuwsteeg. Op het Grote Oost zijn minder winkels en worden veel van de oude panden nog alleen als woonhuis gebruikt. Daardoor is de sfeer van vroeger tijd op het Grote Oost beter bewaard gebleven. Historische panden zijn vaak gepleisterd of in kleur geschilderd geweest. Van zeventiende eeuwse panden is de getrapte topgevel vaak verdwenen en vervangen door een horizontale kroonlijst. Ook kan er een verschil in ouderdom zijn tussen de gevel en het (oudere of nieuwere) achterliggende pand. Hoe ouder het pand, hoe gecompliceerder veelal de geschiedenis van het pand is geweest. Ieder pand heef  in de loop der tijd een eigen, unieke geschiedenis doorgemaakt. Een en ander bemoeilijkt het zonder nader onderzoek toekennen van een bouwjaar aan een pand, en het benoemen van de bouwstijl. De geschiedenis van een beperkt aantal Hoornse panden is in detail in boekvorm beschreven. Zie de literatuuropgave aan het eind van deze site.


Make me beautiful?

Een ander belangrijk punt is, dat historische panden, vooral woonhuizen, veelal recent zijn gerestaureerd. Historische panden zijn overblijfselen uit een andere tijd. Ze hebben hun oorspronkelijke bestemming overleefd, in ieder geval het oorspronkelijke 'programma van eisen' waaraan ze moesten voldoen. Toch vinden we ze waardevol, omdat ze ons iets vertellen over een voorbije manier van leven en de geschiedenis van de stad, vanwege hun kunsthistorisch belang en vanwege de belangrijke beeld- en sfeerbepalende werking van de oude architectuur. Historische panden dragen in hoge mate bij aan de herkenbaarheid en identiteit van de stad. Daarom gaan we over tot restauratie. De filosofie bij restauratie kan verschillend zijn: (a) zo getrouw mogelijk de oorspronkelijke toestand (voor zover die te achterhalen is) reconstrueren en terugbrengen , of (b) de verschillende fasen in de geschiedenis van het pand laten 'zitten' en het pand zo goed mogelijk conserveren, zodat het weer een tijdje mee kan (consolideren). In het eerste geval is sprake van volledige of gedeeltelijke herbouw van het pand (of alleen de gevel) en ontstaat een soort van replica van het oorspronkelijke bouwwerk. Zo is in 1994 de voorgevel van het pand Veemarkt 6 in Hoorn (Fortis Bank) gereconstrueerd naar de toestand van vóór 1926. De onderzijde van deze classicistische gevel uit 1738 was in 1926 weggebroken voor een auto-showroom (Van der Klooster, 2004). Door deze reconstructie is 68 jaar van de geschiedenis van het pand uitgewist. Dit doet de vraag rijzen naar de historische authenticiteit van dit en dergelijke gerestaureerd pand(en), qua aanzicht, constructie en gebruikte materialen. Het moet geen namaak worden. Reconstructie van historische panden roept ook de verder reikende vraag op, wat het doel van monumentenzorg is of zou moeten zijn, en wie daarover beslist. Verval van historische panden moet worden voorkomen, maar onze oude binnensteden moeten wel levend en leefbaar blijven en niet veranderen in toeristische attracties of openluchtmusea zoals het oude centrum van Brugge. Over deze problematiek gaat het onlangs verschenen, tot nadenken stemmende boek "Romantisch modernisme. Nostalgie in de monumentenzorg" door W. Denslagen (2004). Zie hierover ook Binnenstad 1 en  Binnenstad 2 . In het boek "30 jaar Stadsherstel" (Van der Klooster, 2004) wordt de restauratie door de Stichting Stadsherstel Hoorn van 42 Hoornse panden beschreven. Jammergenoeg ontbreekt een hoofdstuk, waarin expliciet de uitgangspunten en overwegingen worden uiteengezet en toegelicht die zijn gehanteerd bij de reconstructie en renovatie van de gerestaureerde panden. Het blijft bij de constatering, dat door het bestuur van de Stichting moeilijke beslissingen moesten worden genomen over de wijze van restaureren en dat felle debatten werden gevoerd over de vraag of centrale verwarming en dubbele ramen wél of niét waren geoorloofd in monumenten en over het al of niet handhaven van bedsteden, wormstekige balken e.d., een-en-ander mede in het licht van subsidieerbaarheid door Monumentenzorg. De alternatieven die zijn overwogen, en de argumenten pro en contra worden niet vermeld.


Vakmanschap (Foto P. Nooteboom)

Hoorn: het begin
Hoorn is ontstaan in de dertiende eeuw, in een deel van West-Friesland dat waarschijnlijk in de twaalfde eeuw is ontgonnen. Oorspronkelijk bestond het gebied uit een veenmoeras. Om het gebied geschikt te maken voor bewoning en gebruik als landbouwgrond moest het veen worden ontwaterd. Hiertoe werd een stelsel van sloten gegraven dat via enkele hoofdwaterlopen afwaterde op de Zuiderzee. Het veen lag enkele meters boven zeeniveau. Daarom was bemaling niet nodig en hoefde het gebied niet te worden bedijkt. De situatie veranderde echter snel. Door de ontwatering trad inklinking van de bodem op en verteerde het veen. Hierdoor daalde het landoppervlak tot beneden hoogwater op de Zuiderzee en moest het gebied worden bedijkt. Dit werd de Westfriese Omringdijk. Deze werd omstreeks 1250 gesloten. In de dijk moesten openingen, voorzien van sluizen, worden gelaten voor de lozing op de Zuiderzee van het overtollige water uit het omdijkte gebied.

De eerste huizen van Hoorn zijn dus gebouwd op langgerekte landbouwpercelen, begrensd door afwaterings- of kavelsloten, gelegen achter de Westfriese Omringdijk. Op het punt waar Hoorn ontstond, bevond zich een sluis in de dijk voor de lozing van het water van de Tocht of Gouw op de Zuiderzee. De sluis lag op of naast de Rode Steen. Langs het latere Grote Noord liep een landweg naar de Rode Steen. Van de huizen uit de tijd van het ontstaan van Hoorn zijn alleen resten teruggevonden bij opgravingen. Het stratenplan en de percellering uit de dertiende eeuw zijn echter tot op de dag van vandaag blijven bestaan in de Hoornse binnenstad. Het betreft: het Kleine en Grote Oost en het West (delen van de Westfriese Omringdijk), het Nieuwland, de Gouw, de Nieuwstraat en de Kerkstraat (het tracée van de Tocht), de Rode Steen (plaats van de sluis) en het Grote Noord (tracée van oude landweg). De zgn. gerende gevels van de huizen langs deze straten zijn een uitvloeisel van de schuine doorsnijding van de landbouwpercelen en kavelsloten door de Tocht of Gouw en de landweg langs het Grote Noord. Hierdoor staat de voorzijde van de betreffende percelen niet haaks op de zijkanten.


Rode Steen, met daarop uitkomend West, Proostensteeg, Grote Noord en Kerkstraat; bovenaan het Achterom (Foto P. Nooteboom).

Wat er niet meer is: de eerste driehonderd jaar
De woonhuizen uit de drie eeuwen tussen 1250 en 1550 waren van hout, riet en vlechtwerk. Daarvan zijn alleen resten teruggevonden bij opgravingen. Een laatste rest van een houten zijgevel is nog te zien aan het huis op de hoek van de Grote Havensteeg en de Rode Steen. Het is niet uitgesloten, dat (delen van) houtconstructies uit de 15e/16e eeuw ook nog aanwezig zijn in andere oude huizen in Hoorn. Door de langgerekte vorm van de oorspronkelijke landbouwpercelen waren de huizen die op deze percelen werden gebouwd, ook lang en smal, met de smalle voorzijde grenzend aan de weg of straat. Dit is tot op de dag van vandaag zo gebleven. De daken van de eerste huizen waren van riet. Huizen met rieten daken hadden geen dakgoten. De daken staken over de zijwanden van het huis heen en het regenwater viel zo naast het huis op de grond. Tussen de huizen was dus altijd een smalle strook onbebouwde grond aanwezig, de zgn. druipstrook of osendrop. De huizen hadden een vrij steil puntdak (50 tot 60 graden helling), met de nok doorlopend tot aan de voor- en achtergevel (zadeldak). De voor- en achtergevel hadden daardoor een driehoekige top. Aan de voor- en achterkant van het huis werd dakdrup voorkomen door daar zgn. topgevels te maken. Hellende dakvlakken aan de voor- en achterzijde (schilddak, wolfdak) kwamen ook voor (Janse, 2003; Smit, 1992; Zantkuijl e.a., 2001, p. 27). De lange huizen stonden evenwijdig aan elkaar, loodrecht op de straat. De deuren en ramen bevonden zich aan de voor- en achterzijde. Het hemelwater liep van de druipstroken tussen de huizen naar een goot in de straat. Iets bredere druipstroken vormden een smalle gang of steeg van het achtererf naar de straat. Een gangbare huisbreedte in de 15e eeuw (en later) was 20 voet, ongeveer 5.70 m. Lengtes tot 15 à 17 m kwamen voor.


Resten van de zijwand van een middeleeuws huis, bestaande uit vlechtwerk, op vier meter diepte aangetroffen bij een opgraving op de Rode Steen in april 2004 (foto L. Bonte). Klik op de foto voor een close-up van het vlechtwerk (foto F. Zack). Opgraving en toelichting door de Archeologische Dienst Hoorn.

Uiteraard waren rieten en houten huizen brandgevaarlijk. Als brandwerende maatregel moesten de wanden van de huizen aan de binnenzijde worden bestreken met leem. Zo hield men een eventuele brand binnenshuis. Voor bakkerijen, bierbrouwers en  pottenbakkers bestond hiervoor in 1390 in Haarlem al een 'keur' (verordening). In 1528 werd in Hoorn een verbod van kracht op het gebruik van riet en hout bij de bouw van nieuwe huizen. In 1608 begon in Hoorn een campagne om jaarlijks 25 huiseigenaren te verplichten om hun rieten dak te vervangen door pannen. Andere gemeenten gaven hiervoor een premie. Dit leidde ertoe, dat veel huizen geheel werden vernieuwd. Met het verdwijnen van de rieten daken verdwenen ook de druipstroken en gangen tussen de huizen. De huizen werden zonder tussenruimte tegen elkaar aangebouwd.

Demografische ontwikkeling
Zoals gezegd, zijn uit de tijd vóór 1550 geen woonhuizen bewaard gebleven. Het aantal overgebleven panden uit de verschillende stijlperioden na 1550 varieert. Het aantal thans nog bestaande panden weerspiegelt in zekere mate de ontwikkeling in het aantal inwoners van Hoorn. Volgens Saaltink (1980) telde Hoorn in 1622 volgens een belastingtelling 14.139 inwoners. In 1795 waren dat er volgens de eerste officiële volkstelling nog maar 9.551. Het maximum aantal is 15 à 16.000 geweest in de zeventiende eeuw (Saaltink, 1980). Dit zal een aantal huizen in de orde van 3500 hebben betekend. In 1649 bereikte Hoorn met de laatste havenuitbreiding zijn grootste omvang. Kort daarna begon een lange periode van economische achteruitgang en verval (Lesger, 1990). In 1688 werd voorgesteld om de Oosterhaven te verkleinen wegens de afgenomen behoefte aan havenruimte. Al omstreeks 1720 werd het verval van handel en scheepvaart door de tijdgenoten als definitief beschouwd. In de 18e eeuw was de VOC nog de enige kurk waarop Hoorn dreef. Volgens Lesger (1990) moeten omstreeks het midden van de 18e eeuw de havens van Hoorn een desolate indruk hebben gemaakt.


Grashaven, Visserseiland, Achter op 't Zand, Italiaanse Zeedijk, Hoofdtoren,  Houten Hoofd en Veermanskade (Foto P. Nooteboom).

Van Zoonen (2004) geeft het volgende overzicht van de ontwikkeling van het aantal inwoners van Hoorn:
1400    3.500
1470    7.000
1520    5.000
1630  14.000
1730  12.000
1795    9.500
1810    8.200
1830    7.500
1840    8.700
1850    9.100
1860    9.400
1870    9.600
1880  10.300
1890  11.100
1900  10.800
1910  11.000
1920  11.500
1930  12.000
1940  13.000
1950  14.700
2000  64.600

Na 1744 woonde er geen enkele grote koopman meer in de stad vlg. Bonke en Bossaers. Tussen 1795 en 1814 werden 1600 huizen en pakhuizen gesloopt. In 1830 waren hele straten ontvolkt.

Deze demografische ontwikkeling heeft met zich meegebracht, dat er in de 17e eeuw relatief veel, in de 18e eeuw minder en in de 19e eeuw nog minder is gebouwd in Hoorn. In feite zijn er in de periode 1650-1850 veel meer huizen afgebroken dan bijgekomen. Er zijn daardoor grote gaten gevallen in de bebouwing van de stad binnen de wallen. In 1872 vatte een Engelse reiziger zijn indrukken als volgt samen: "Hoorn is als een oude vrouw, welker vermagerde ledematen nog met veel te wijd geworden kleren zijn omhangen, Enkhuizen lijkt een uitgestrekt kerkhof en Medemblik een graf." (Brouwer, 1938). Een betrouwbaar kaartbeeld van de afbraak tussen 1650 en 1850 hebben we niet. We kennen geen plattegronden van de stad tussen die van Blaeu uit 1630 en die van Doesjan uit 1794, waarop de achteruitgang van het huizenaantal valt af te lezen. De kaart van Tirion uit 1743 geeft geen gedetailleerde informatie over de bebouwing. Op de kaart van Doesjan uit 1794 is te zien, dat er belangrijke gaten zijn gevallen op het Baadland, de Binnenluiendijk, de Italiaanse Zeedijk, de Vesten en tussen Gouw en Ramen. Volgens Saaltink (1980) geeft de kaart van Doesjan waarschijnlijk echter een te rooskleurig beeld van de bebouwing in 1794. De eerste kadastrale kaart van Hoorn door Van Diggelen (copie Van der Horst) uit 1823 toont duidelijk het resultaat van de achteruitgang van de stad en de afbraak tot 1823. Dit was wel het dieptepunt. De meeste bebouwing is verdwenen in het havenkwartier. Het centrale deel van de stad schijnt wat minder geleden te hebben, hoewel er in1823 geen straat was zonder een aantal gaten in de bebouwing (Saaltink, 1980).

De trapgevelpanden uit de eerste helft van de 17e eeuw voeren de boventoon onder de historische Hoornse panden. Rond 1650 zal Hoorn hebben volgestaan met huizen met een (eenvoudige) trapgevel. Gezien de maximale omvang van de bevolking van 15 à 16.000 zielen in de zeventiende eeuw, zal het maximale aantal huizen in die tijd in de orde van 3500 hebben bedragen. Daarna volgen (in tijd en in aantal) de hals- en klokgevels van het Hollands Classicisme en de klok- en lijstgevels van de Lodewijkstijlen.

Sinds 1970 is de binnenstad van Hoorn een beschermd stadsgezicht met 347 Rijksmonumenten en 212 gemeentelijke  monumenten . Daarmee is Hoorn, na Amsterdam en Haarlem, de derde monumentenstad van Noord-Holland.


Munnickenveld (Foto P. Nooteboom)

Overzicht
In Hoorn staan woonhuizen uit de volgende perioden tot de tweede wereldoorlog:
16e en 17e eeuw                                                                                Afkorting
    Hollandse Renaissance of Noordelijk Maniërisme (1550-1630)           RM
    Hollands Classicisme (1630-1700)                                                      HC
18e eeuw
    Lodewijk XIV (Barok) (1700-1740)                                                   L-XIV
    Lodewijk XV (Rococo) (1740-1775)                                                  L-XV
    Lodewijk XVI en Empire (1765-1800)                                                L-XVI
19e eeuw
    Neoclassicisme (1800-1880)                                                                NC
    Eclecticisme (1840-1910)                                                                     EC
    Neorenaissance (1875-1915)                                                               NR
    Chaletstijl (1875-1915)                                                                         CS
20e eeuw
    Jugendstil (Art Nouveau) (1895-1915)                                                  JS
    Nieuw historiserende stijl (1905-1925)                                                  NH
    Amsterdamse School (1910-1930)                                                       AS
    Art Deco (1910-1930)                                                                         AD

De afkortingen worden gebruikt in de onderschriften van de figuren.

In de verschillende perioden van de geschiedenis heeft geen typisch Hoornse bouwstijl bestaan. Men bouwde in Hoorn in de stijl die ook elders in zwang was. Op de site worden ook panden getoond die niet helemaal typisch of representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar wel invloeden of bepaalde trekken van een van de bekende bouwstijlen vertonen. De auteur is van mening, dat het juist boeiend is, om ook aandacht te schenken aan dergelijke niet zo makkelijk te 'plaatsen' panden .

Klik voor omschrijvingen van bouwkundige termen en kenmerken van bouwstijlen:
 Begrippenlijst 1
 Begrippenlijst 2
 Begrippenlijst 3


Plattegrond van het centrum van Hoorn
 

Hollandse Renaissance of Noordelijk Maniërisme (1550-1630)
Tot ca. 1550 werd in Nederland gebouwd in de stijl van de Gotiek. Dat is vanaf 1250 de gangbare bouwstijl geweest in onze streken. In Hoorn zijn enkele gotische bouwwerken bewaard gebleven, zoals de Mariatoren uit 1508, de Noorderkerk uit 1519 en de Hoofdtoren uit 1532, geen woonhuizen. Rond 1525 begon zich een belangrijke verandering in de Nederlandse bouwkunst te voltrekken. Toen begon de Italiaanse Renaissance invloed te krijgen in Nederland en begon men klassieke elementen (pilasters, friezen, frontons) en 'maniëristische' versieringen (festoenen, voluten, arabesken, klauwstukken) toe te voegen aan de traditionele inheemse trapgevels. Ook kwamen rolwerk- of krulgevels in zwang. Men spreekt van Hollandse Renaissance of, vanaf 1565, van Noordelijk Maniërisme. Het zgn. 'maniërisme' is de laatste fase van de Italiaanse Renaissance. Deze stijlperiode heeft in Nederland geduurd van 1525 tot 1630, met een uitloop tot 1665.  Het was de tijd van Hans Vredeman de Vries (1527-1606) en Hendrick de Keyser (1565-1627), bouwmeester van de Waag (1609) in Hoorn. In de Renaissance herleefde na duizend jaar de bouwkunst van de Griekse en Romeinse Oudheid (800 vóór Chr. - 400 AD). De Renaissance is in de 15e eeuw begonnen in Italië (Toscane) en heeft zich vandaaruit over de rest van Europa verbreid. Een bekend en fraai voorbeeld van een gebouw in de stijl van de de Hollandse Renaissance is het Sint Jans Gasthuis of Boterhal (1563) aan het Kerkplein in Hoorn. Let op de driehoekige 'frontons' boven de raampartijen en op de top van de gevel. Deze frontons gaan terug op de tempels uit de Griekse Oudheid. Het Admiraliteitspoortje wordt geflankeerd door twee pilasters van de zgn. 'ionische' orde , ook een bouwkundig element dat is ontleend aan de Griekse Oudheid. Natuurlijk werden al eeuwenlang zuilen (kolommen) toegepast in de bouwkunde. Denk maar aan de gotische kerken. Maar in de Renaissance, en ook in het Neoclassicisme, volgde men bij de vormgeving van zuilen de regels van de klassieke zuilenorden (Dorisch, Ionisch, Korintisch, Toscaans, Composiet) met hun kenmerkende kapitelen


   Sint Jans Gasthuis of Boterhal in Renaissancestijl (RM),     Admiraliteitspoortje in Maniëristische stijl (RM),
   Kerkplein; 1563                                                                    Kerkplein; 1607

Gebouwen in Renaissancestijl bieden soms een heel verschillende aanblik, zoals blijkt bij vergelijking van de Waag uit 1609 en het Statenlogement uit 1613.


 De Waag, Rode Steen                                                            Statenlogement, Nieuwstraat
 1609, RM                                                                                1613, RM

Klassieke of maniëristische onderdelen komen vrijwel niet voor bij Hoornse woonhuizen uit de periode van de Hollandse Renaissance, en rolwerkgevels zijn zeldzaam. Hoornse woonhuizen die uit die tijd (1550-1630) zijn overgebleven, hebben een eenvoudige trapgevel of tuitgevel of een gevel die eindigt in een rechte dak- of kroonlijst, doordat de oorspronkelijke topgevel (trap of tuit) is verwijderd. Waar de topgevel is verdwenen, is aan de voorzijde een schuin dakvlak geplaatst om het dak te sluiten. De enige uitzondering is de gevel van het huis Grote Oost 7 uit 1610/1615. Dit is een relatief voorname gevel. Het was in zijn tijd een opvallend hoog en rijk versierd pand (Jeeninga, 2000). Het heeft oorspronkelijk een getrapte topgevel met voluten in de stijl van de Hollandse Renaissance gehad. Thans eindigt de gevel in een rechte daklijst met dakkapel, en is aan de straatzijde een schuin dakvlak geplaatst.

Al rond 1400 werden in onze streken topgevels uitgevoerd als trapgevel. Dit blijkt uit  schilderijen uit die tijd. De trapgevel is dus een inheemse Nederlandse gevelvorm of geveltype uit de tijd van de Gotiek (1230-1560). De trapgevel komt in die tijd ook voor in Vlaanderen, Frankrijk, Engeland en Duitsland, niét in Italië. De treden werden soms versierd met pinakels. De trapgevel maakte géén deel uit van de vormenschat die vanuit Italië Europa boven de Alpen veroverde tijdens de Renaissance. De trapgevel is populair gebleven tot ca. 1650. In de periode 1600-1650 is het de dominante gevelvorm geweest van het Hollandse woonhuis. De gevel werd vaak hoger opgetrokken dan het erachterliggende dak (zgn. schermgevel). Naast de trapgevel werden de tuitgevel en de puntgevel toegepast, met name als achtergevel. Niet alle huizen hadden een topgevel aan de voor- en/of achterzijde. Zantkuijl e.a. (2001, p. 27) vermelden, dat er in het begin van de zeventiende eeuw in Hoorn nog veel eenvoudige houten  huizen stonden zonder topgevel maar met een schilddak. Deze houten huizen met rieten daken konden geen hard dak dragen en moesten worden afgebroken, omdat ze niet in aanmerking kwamen voor verbouwingssubsidie in die tijd. Van veel trapgevels is in de achttiende eeuw of later de getrapte topgevel verdwenen. Deze zeventiende eeuwse gevels eindigen nu met een kroonlijst en hebben een hellend dakvlak aan de voorzijde gekregen.

De verdiepingen van houten huizen werden overstekend of overkragend gebouwd, om lagere geveldelen te beschermen tegen regenwater, om vloerruimte te winnen en vanwege het bouwtechnische gemak. Dit is nog te zien in de Kruisstraat en de Schoolsteeg.


Over- of uitkragende gevel in de Kruisstraat.

De gevels van houten en stenen huizen werden 'op vlucht' (iets vooroverhellend) gebouwd om inwateren te voorkomen. Daarvan zijn nog vele voorbeelden te zien in Hoorn. Houten huizen hadden een driehoekige topgevel (puntgevel). Bij stenen huizen werd dat een tuitgevel. Veel stenen huizen in Holland en Vlaanderen kregen echter, zoals gezegd, al vroeg (vanaf 1400) een getrapte topgevel. Een trapgevel bestond uit een onderpui met grote vensteropeningen met luiken, een bovenpui met kruisvensters met kleine ruitjes en een trapvormige topgevel met vensters (venstertopgevel). De gevelbreedte was 3,5 à 5 meter. Horizontale water- of regenlijsten boven iedere verdieping dienden om de gevel te beschermen tegen inwateren, evenals de afdekking van de treden van de getrapte topgevel met natuurstenen plaatjes. Boven de vensters werden ontlastingsbogen gemetseld in de vorm van rond- of korfbogen. De trapgevel eindigde in een smal toppilastertje met daarop een makelaartje in de vorm van een vaas of mensen- of dierenfiguur.

Janse (1993) vermeldt, dat het al in de vijftiende eeuw in Amsterdam gebruik was om in een gevel de baksteenlagen op regelmatige afstanden te onderbreken door een laag witte Belgische natuursteen (zgn. Gobertanger). Men noemt dat speklagen. In de tijd van de Hollandse Renaissance (1525-1665) deed men dat ook. De toepassing van  horizontale water- of regenlijsten (zgn. plint) op gevels dateert ook uit de tijd van de Gotiek, evenals een horizontale lijst die iedere verdieping afsluit (zgn. puibalk met puilijst) en rond- en korfbogen boven de vensters. Dat zijn allemaal kenmerken die al in de Middeleeuwen bestonden in onze streken.

De oudste bewaard gebleven woonhuizen van Hoorn dateren uit de tweede helft van de zestiende eeuw:
    - Korenmarkt 8 uit 1547,
    - Grote Oost 83-85 uit 1587,
    - Bierkade 13 uit 1591,
    - Munnickenveld 2 uit 1593
    - Bierkade 10 uit ca. 1600.


 Korenmarkt 8                Grote Oost 83-85          Bierkade 13              Munnickenveld 2          Bierkade 10
 1547, RM                         1587, RM                        1591, RM                      1593, RM                       ca. 1600, RM

(De afkorting RM is  een aanduiding van de bouwstijl;  zie boven. Klik op het onderschrift voor een grotere versie van de foto.)

Een aantal van de vroeg-zeventiende eeuwse Hoornse gevels heeft een fraaie houten onderpui met een brede raampartij die verticaal is geleed door een reeks parallelle kozijnstijlen, ieder eindigend in een console onder een forse houten puibalk met puilijst die de onderpui afsluit. We moeten wel bedenken, dat het bij de zeventiende eeuwse gevels gaat om recent gerestaureerde panden, waarvan het (onbekende of niet in detail bekende) oorspronkelijke aanzien kan zijn gewijzigd.


 Grote Oost 49             Nieuwe Noord 45         Oude Doelenk. 17-19  Oude Doelenk. 21          Veermanskade 5
 RM                               1635, RM                      RM                                  RM                                  RM


 Grote Oost 7                 Grote Oost 132            Slapershaven 2            Grote Noord 113         Binnenluiendijk 3
 1610, RM                        1612, RM                       1612, RM                    RM                              1624, RM


 Grote Oost 78-80         Grote Oost 64-66        Zon 1                            Muntstraat  26             Grote Oost 113-115
 RM                                  RM                                1613, RM                      RM                                   RM

De gevels zijn gemetseld in kruisverband. Hierbij werd afwisselend een laag stenen gelegd in de lengterichting van de steen en een in de kopse richting incl. een kwartsteen (klezoor) of driekwartsteen (drieklezoor) op de hoek. In verschillende zeventiende eeuwse gevels zijn kleine blokjes witte natuursteen verwerkt, in de ontlastingsbogen boven de ramen en langs de zijkanten van de gevel. Verschillende venstertypen komen voor (kruiskozijnen met of zonder luiken, drielichten, tweelichten, het zgn. melkmeisje, oeil de boeuf). Soms zijn de oorspronkelijke kruiskozijnen vervangen door venstertypen van latere tijd, o.a. schuiframen of openslaande ramen. Friezen zijn de vaste plaatsen voor gevelstenen. De vroeg-zeventiende eeuwse panden dragen in belangrijke mate bij aan het schilderachtige straatbeeld van sommige Hoornse straten.


 Grote Oost 114             Grote Oost 128               Muntstraat 6                     Grote Noord 9
 HC                                 HC                                   HC                                     onderpui 1907

Hollands Classicisme (1630-1700)
In Nederland wordt de Renaissancistische bouwstijl (d.i. de al of niet versierde trapgevelstijl van woonhuizen) niet gevolgd door de bouwstijl van de Barok, zoals men zou verwachten, maar door een classicistische bouwstijl die wordt aangeduid als Hollands Classicisme of Classicistische Barok. Een belangrijke inspiratiebron voor het Hollands Classicisme waren de villa's van Palladio in de Italiaanse Veneto die op hun beurt waren afgeleid van de Romeinse Oudheid. Het klassiek geïnspireerde bouwen liep dus in Nederland ononderbroken door van de Hollandse Renaissance naar het Hollands Classicisme. Twee toonaangevende Nederlandse bouwmeesters waren Jacob van Campen (1595-1657) en Philips Vingboons (1607-1678). Het voorbeeld bij uitstek van een gebouw in Hollands Classicistische stijl is het Paleis op de Dam (1648/65) te Amsterdam door Jacob van Campen. De stijl van het Hollands Classicisme was voornamer en minder schilderachtig dan die van de Hollandse Renaissance en paste beter bij de nieuwe deftige levenstijl van de rijke burgers. Vingboons ontwikkelde een classicistische bouwstijl voor woonhuizen op smalle percelen, dus huizen met smalle, hoge gevels, met de noklijn van het zadeldak loodrecht op de straat. Hiervoor kwam hij met de zgn. halsgevel en verhoogde halsgevel, vereenvoudigde doorontwikkelingen van de ouderwetse trapgevel. De middelste van de drie traveeën waaruit de smalle gevels meestal bestonden, werd doorgetrokken tot de nok en bekroond met een fronton. De smalle hals van de middelste travee werd geflankeerd door een grote krul aan weerszijden. Hoorn kent een aantal huizen met halsgevels in de stijl van het Hollands Classicisme. Het fraaiste voorbeeld is het huis uit 1660 op de hoek van de Kerkstraat en de Rode Steen. Dit huis heeft een verhoogde halsgevel in de stijl van Philips Vingboons. Als kenmerkende classicistische elementen heeft het pilasters over twee of drie verdiepingen, twee grote klauwstukken in de vorm van voluten en een fronton op de top. De kruisvensters dateren nog uit de fase van de trapgevels.


 Muntstraat VOC                          Sint Pietershof, Dal
 1682, HC                                          1692, HC


 Kerkstraat 1                Veermanskade 9          Breed 12                    Nieuwstraat 19              Grote Oost 38
 1660, HC                        HC                                                                       HC                                 1698, HC


Grote Noord 1             Nieuwstraat 13                Kerkplein 40                 West 72
 1698, HC                         1693, HC                        1723, L-XIV                  1750, L-XIV

Rond 1670 verdwenen de pilasters en kwam de nadruk geheel te liggen op de harmonische verhoudingen van de gevel. Dit wordt genoemd de 'strakke stijl' of  het 'pilasterloos classicisme'. Belangrijke architecten van de 'strakke stijl' waren Adriaan Dortsman (1636-1682) en Steven Vennecool (1657-1719). Vanaf die tijd werden de kruiskozijnen gaandeweg vervangen door schuifvensters, zgn. Engelse schuifkozijnen. Dit type venster werd vanaf 1700 in heel Nederland toegepast en bepaalde mede het beeld van de gevels in de achttiende eeuw. Aanvankelijk had het Engelse schuifraam vijf ruiten in de breedte, vanaf 1750 vier en tegen 1800 nog maar twee of drie. Twee alleen bij de duurdere panden.

Lodewijkstijlen (1700-1800)
We onderscheiden drie opeenvolgende Lodewijkstijlen:
    Lodewijk XIV-stijl incl. Régence, 1700-1740
    Lodewijk XV-stijl of Rococo, 1740-1775
    Lodewijk XVI-stijl, 1765-1800
De Lodewijkstijlen zijn primair interieurstijlen, met als grootste voorbeeld het interieur van het paleis van Versailles met zijn barokke pracht en praal. De van overheidswege gesteunde en gepropageerde architectuurstijl in Frankrijk is echter de hele achttiende eeuw door classicistisch geweest en gebleven. De Franse bouwmeesters Colbert (1619-1683), Francois Blondel (1617-1683), de eerste directeur van de "Académie Royale d'Architecture", en Jacques Francois Blondel (1705-1774) waren fervente aanhangers van de klassieke bouwstijl. Dit is onder meer goed te zien aan het buitenaanzicht van het paleis van Versailles. Dat is duidelijk een Renaissancistisch-classicistisch gebouw. Men wilde eigenlijk niets hebben van de Barok. De bouwstijl van de Barok is ontstaan in Rome en is door de paus op het concilie van Trente (1545) uitgeroepen tot de officiële bouwstijl van de katholieke contrareformatie. De Barok heeft in Italië een monumentaal karakter. De weelderige Barok zoals we die kennen uit Zuid-Duitsland en Oostenrijk, komt in Frankrijk en bij ons niet voor. Onder Lodewijk XV kwam de Rococo tot ontwikkeling. Dit is geen echte bouwstijl, maar een interieur- en meubelstijl, o.a. stucplafonds, en een stijl van gevelversiering. Het boek 'Architecture Francaise' uit 1752 van J.F. Blondel was een roep om orde na de machtige golf van Rococo buitensporigheden die op de dood van Lodewijk XIV was gevolgd. Onder Lodewijk XVI krijgt het op de Oudheid gebaseerde klassieke bouwen weer helemaal de overhand in Frankrijk in de vorm van de Empirestijl en het beginnend Neoclassicisme.

Vanaf het eind van de zeventiende eeuw richtte de architectuur in Nederland zich in toenemende mate op het Franse hof. Dit betrof aanvankelijk vooral het interieur van de panden in Hollands Classicistische stijl. Geleidelijk werden decoratiemotieven uit het binnenhuis ook toegepast op de gevels. De gevelwand bleef hierbij even vlak en sober als in de voorgaande periode, maar over de middelste travee en boven de daklijst werd een uitbundige hoeveelheid ornamenten aangebracht, afkomstig uit de interieurkunst (Ottenheym, 1991). De Fransman Daniel Marot (1661-1752) heeft een belangrijke rol gespeeld bij de introductie van de decoratievormen van de Lodewijk XIV-stijl in Nederland. Ottenheym (1991) geeft in het Amsterdamse grachtenboek de volgende karakteristiek van de Lodewijk XIV-stijl. De hoofdlijnen van het gevelschema volgen de strakke voorbeelden uit de periode 1650-1700. De decoratie van de voordeur en het venster daarboven en de gevelbekroning is echter in de Lodewijk XIV-stijl uitgevoerd. De centrale deuromlijsting en de vensters daarboven worden door zwierige krullen aaneengevoegd tot één decoratief accent op de middenas. De gevels worden bekroond met een balustrade boven de horizontale daklijst, voorzien van een zwierig centraal medaillon met het familiewapen. Tussen 1700 en 1750 groeide de decoratie van de middenas en de zware kuif bovenop de gevel uit tot één barok beeldhouwwerk. Het betrof hier vaak verbouwingen en aanpassingen van oudere huizen. Bij voorkeur liet men de gevel eindigen in een horizontale lijst, maar ook bij smalle huizen met topgevels werden de decoratiemotieven van de Lodewijkstijlen toegepast. Men ziet ze veel op achttiende eeuwse klokgevels. Kenmerkend voor de Lodewijk XV-stijl of Rococo is een asymmetrische schelpvormige kuif of krul. In de periode na 1770 keerde men weer terug naar de bouwstijl van de klassieke oudheid, met name nu de Griekse oudheid. Men nam opnieuw de klassiek geïnspireerde villa's in de Italiaanse Veneto van Palladio als voorbeeld die ook al in de tijd van het Hollands Classicisme de bijzondere belangstelling hadden genoten. Het eigen zeventiende eeuwse classicisme werd herhaaldelijk ook als voorbeeld gebruikt door de Hollandse bouwmeesters in de periode 1770-1800. Dit was het begin van het Neoclassicisme in Nederland.


 Veermansk. 15            Grote Nrd. 67               Grote Oost 8               Nieuwstr. 17                Gouw 7
 1750, L-XIV                  1737, L-XIV                  1725, L-XIV                    ca. 1725, L-XIV           1753,  L-XIV


 Kerkplein           Grote Oost 43, Foreestenhuis        Veemarkt 6
  L-XV                                              1724, L-XIV                                     1738, L-XIV


 Gr. Noord 136             Korenmarkt 3               Gr. Noord 116       Nieuwstraat 21              Gr. Noord 50
 1769, L-XV                      L-XV                             L-XV                         L-XV                               L-XV

Kerkmeijer (1941) schrijft over Hoorn, dat het in de 18e eeuw bij de openbare gebouwen mode werd om horizontaal afgedekte gevels te zetten (zgn. lijstgevels) en dat dit ook het geval was bij de woonhuizen. In die tijd is dan ook een aantal huizen voorzien van een nieuwe gevel met een horizontale gootlijst. In 1771 zijn zo in Hoorn ruim 20 huizen van voren geheel of aanmerkelijk vernieuwd. Onder meer zijn aan het Grote Oost in de 18e eeuw door rijke regentenfamilies, zoals Van Foreest en Van Akerlaken, enkele panden verbouwd in de Lodewijk XIV en XV-stijl. Het gaat hier dus om de verbouwing van zeventiende eeuwse panden. Naast huizen met horizontale lijstgevels kent Hoorn enkele fraaie klokgevels met versieringen in de asymmetrische rocaille- of schelpstijl van Lodewijk XV (Rococo).

Negentiende en begin-twintigste eeuw
De negentiende eeuw was de tijd van enerzijds het Neoclassicisme (tot ca. 1850) en anderzijds de Romantiek. De negentiende eeuw stond helemaal in het teken van een gerichtheid op de geschiedenis. Dat is de gezamelijke noemer van het Neoclassicisme en de Romantiek. Het Neoclassicisme stond nog in het teken van het voorbije tijdperk van de rede, de Verlichting. De Romantiek keerde zich daarvan af en gaf aan het gevoel het volle pond. In de Nederlandse architectuur uit de periode 1800-1850 werd nog voortgeborduurd op het sobere classicisme van de late achttiende eeuw (Lodewijk XVI). Ook de woonhuisarchitectuur uit die tijd valt onder de noemer continuïteit met de achttiende eeuw. De ingezette gewoonte om lijstgevels te bouwen werd tot ver in de negentiende eeuw voortgezet. Ze werden wel soberder uitgevoerd, zonder de weelderige decoratie uit de eerste tijd van de lijstgevels (1700-1775). Via de zgn. ordenboeken vormde tot ca. 1850 nog steeds de architectuurverhandeling van de Romeinse bouwmeester Vitruvius (70-25 vóór Chr.) de leidraad voor architecten. Het Neoclassicisme (1800-1880) was de tweede classicistische golf in Nederland. De eerste was de fase van het Hollands Classicisme (1630-1700). Tussen deze twee classicistische fasen in hadden we hier de Lodewijkstijlen.

In de eerste helft van de negentiende eeuw is overigens betrekkelijk weinig gebouwd in Nederland, ook in Hoorn. Omstreeks 1850 veranderde er iets. Onder invloed van de Romantische, op de historie gerichte tijdgeest van de negentiende eeuw deed de beoefening van de architectuurgeschiedenis zijn intrede in de Nederlandse bouwkunst. Men zocht naarstig naar een stijl. In 1828 verscheen het boek 'In welke stijl moeten wij bouwen?' Diverse Neo-stijlen en het Eclecticisme ontstonden. Naast het al bestaande Neoclassicisme en de Neogrec kwamen de Neogotiek, de Neorenaissance en het Neomaniërisme op, benevens combinaties van elementen uit deze historische stijlen en de Romaanse bouwstijl in het zgn. Eclecticisme. Het Eclecticisme is in verschillende vormen een zeer veel toegepaste bouwstijl geweest in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw. Ook de Chaletstijl stond onder invloed van de nostalgische en op het exotische gerichte tijdgeest van de Romantiek. Met de Jugendstil of Art Nouveau kwam aan het eind van de negentiende eeuw een nieuwe kunst op die niet was gebaseerd op of geïnspireerd door de klassieke oudheid of andere historische bouwstijlen. Nadien zou men toch nog weer teruggrijpen op het (recente) verleden (Nieuw Historiserende Stijl, Um 1800-stijl, Traditionalisme, Delftse School).


Pand S.I. de Vries/Kieft, hoek Gouw-Nieuwsteeg. Hoornse 'wolkenkrabber' uit 1910, ontworpen door Jacot in de stijl van het Americanisme, geïnspireerd op de Chicago-school (1875-1910) waarvan Louis Sullivan de belangrijkste voorman was. Het Americanisme was een variant van de internationaal georiënteerde zgn. nieuw historiserende stijl, ook wel 'heroriëntatie' genoemd. Deze stijl uit de periode 1905-1925 werd veel toegepast bij grote warenhuizen en kantoorpanden. Jacot heeft ook Maison Hirsch aan het Leidseplein in Amsterdam ontworpen (Blijdenstijn en Stenvert, 2000, pp. 121-125). (Foto P. Nooteboom)

In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstonden dus naast elkaar een aantal door de historie geïnspireerde neo-stijlen. In de twintigste eeuw nam de variatie aan stijlen nog toe, maar nu vooral met een eigentijds karakter (Rationalisme, Functionalisme, Modernisme), met Berlage als grote voorman. Volgens Ibelings (1993) kunnen de Nederlandse bouwstijlen na 1900 worden herleid tot twee hoofdstromingen: het traditionalisme en het modernisme. Na 1945 is hiervan alleen het modernisme overgebleven. De Jugendstil of Art Nouveau betekende in de jaren rond 1900 een duidelijke breuk met het verleden. De Jugendstil was een eigentijdse stijl, qua originaliteit vergelijkbaar met de Gotiek, de geheel eigentijdse bouwstijl van de Middeleeuwen, en de Barok, de eigentijdse bouwstijl (met nog sterke klassieke invloeden) van de zeventiende eeuw (in Nederland achttiende eeuw). De bouwstijl van de Renaissance en het (Neo)classicisme heeft eigenlijk in de periode 1500-1880 een zwaar anachronistisch stempel gedrukt op alle bouwactiviteiten in West-Europa (en daarbuiten) en nieuwe ontwikkelingen tegengehouden. Tot in de kleinste plaatsen in Nederland kom je elementen van de klassieke Griekse tempel tegen. Men wist zich lange tijd, met uitzondering van de Barok, kennelijk niet te ontworstelen aan de stijldwang die berustte op de (vermeende?) superioriteit van de Klassieke Oudheid. De bovenlaag van de maatschappij zag kennelijk geen alternatieven met een even voorname uitstraling en allure als het klassieke model.


Grote Oost 53              Binnenluiendijk 2           Breed 40                Rode Steen 16
 ca. 1780, NC               1784, NC                       1790, NC                  1792, NC


  Grote Oost 32              Grote Oost 26              Breed 38                      Kleine Noord
  NR                                 1865, EC                      1878, NR                          Neo L-XIV

In 1784 is een fraaie Neo-classicistische gevel geplaatst voor het gebouw van de West-Indische Compagnie aan de Binnenluiendijk, waarin thans de Westfriese Loge is gehuisvest en dat in 2004 is gerestaureerd. Oorspronkelijk waren dit twee panden met trapgevels uit 1629. Het huis Rode Steen 16 heeft een klassieke gevel uit 1792. Neo-classicistische panden uit de 19e eeuw ontbreken vrijwel. De periode 1800-1850 was in Hoorn een tijd van doorgaande afbraak en verval. Ook elders in het land werd in die tijd betrekkelijk weinig gebouwd. Rond 1850 begint men weer wat te bouwen in Hoorn, echter volgens Kerkmeijer (1941) 'karakterloos en niet van betekenis'. Aan het eind van de 19e eeuw komt hierin verbetering. Uit de tijd kort voor en rond 1900 dateren een aantal panden in de Eclecticistische bouwstijl, de Neorenaissancestijl, de Chaletstijl en de Jugendstil.

Een belangrijk architect voor Hoorn in het laatste kwart van de negentiende eeuw was de katholieke kerkenbouwer  A.C. Bleijs (1842-1912). Hij heeft van 1864 tot 1880 een architectenbureau in Hoorn gehad. Hij heeft veel gebouwen in Hoorn ontworpen. Van zijn hand zijn onder andere de kerkhofkapel uit 1872 aan de Drieboomlaan in Neogotische stijl, de Cyriacus en Franciscuskerk (Koepelkerk) uit 1880 aan het Grote Noord in Neorenaissancestijl en het pand Breed 38 uit 1878 in Neorenaissancestijl. Hij heeft ook de Nicolaaskerk tegenover het Centraal Station van Amsterdam ontworpen, een 'verbeterde' versie van de Hoornse Koepelkerk.

Een andere architect uit de tijd rond 1900 die zijn sporen in Hoorn heeft achtergelaten, was J. van Reijendam (1868-1959). Hij was van 1900-1905 gemeentearchitect te Hoorn en heeft in die korte tijd een flink aantal panden in Jugendstil en Chaletstijl ontworpen. In het fraaie boek van Wigard (2002) over het werk van v. Reijendam lezen we, dat hij zeker 54 panden heeft gebouwd en verbouwd in Hoorn. Een deel ervan is inmiddels gesloopt of onherkenbaar verbouwd, maar de meeste staan er nog. Zij vormen een speelse noot in de Hoornse binnenstad. Ze zijn kleurrijk en vaak versierd met een houten balkonnetje, een afdakje en grote dakoverstekken, wat ze de aanblik van een chalet geven. Ze passen in de romantische tijdgeest van de negentiende eeuw. De chaletstijl kan worden omschreven als een stijl die aan de zwitserse chaletbouw herinnert door de toepassing van overstekende kappen met veel houtsnijwerk en vaak houten veranda's en vakwerk. Het huizenblok Oude Doelenkade 27-37 van v. Reijendam is in 2001 op de Rijksmonumentenlijst geplaatst. De onderpui van de apotheek "De groote gaper" aan het Kleine Noord 25 is in 1980 overgebracht naar de buitenafdeling van het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. Bij sommige huizen is er sprake van een combinatie van elementen van verschillende stijlen: neorenaissance, neogotiek, chaletstijl en Jugendstil. Men spreekt dan ook wel van schilderachtig eclecticisme.

Nog twee Hoornse architecten uit de periode 1900-1950 moeten worden genoemd : H.J. Cramer (geb. 1886 te Hoorn) en S.W. Langius (geb. 1898). Van Cramer zijn een honderdtal bouwwerken in Hoorn bekend, o.a. de Winstonbioscoop (in 2000 door brand verwoest), warenhuis Blokker (hoek Veemarkt) en herenmodezaak Brüggeman (hoek Kruisstraat-Nieuwsteeg). Langius heeft onder veel meer de Mariaschool aan de Eikstraat en het oude Sint Jans Ziekenhuis aan de Koepoortsweg gebouwd. Zij werkten in de stijlen van hun tijd, evenals trouwens Bleijs en van Reijendam (van Neorenaissance en Eclecticisme tot Amsterdamse School en Art Deco). Hoorn heeft geen vernieuwende architecten gekend of voortgebracht van het kaliber van b.v. de Purmerender J.J.P. Oud (1890-1963).

De strakke en sobere moderne stijlen uit de twintigste eeuw  (Rationalisme, Functionalisme, Nieuwe Bouwen, Nieuwe Zakelijkheid, De Stijl) zijn in de periode tot 1940 grotendeels aan Hoorn voorbij gegaan. Een uitzondering is het grote pand door Jacot (1910) op de hoek Gouw-Nieuwsteeg (zie foto). Enkele voorbeelden van de Amsterdamse School en de Art Deco komen voor.


 Grote Noord 13            Grote Noord 20          Nieuwendam                   Nieuwstraat 1            Muntstraat 4
 EC                                 EC                                    1906, JS                          1901, JS                        1902, JS


 Kerkstraat 13-15                          Kleine Noord 15                        Oude Doelenkade 27-37
 1901, JS                                        1902, CS                                        1903, CS


  Ged. Turfhaven 5-7                    Ged. Turfhaven 9-11                  Breed                    Grote Havensteeg 20
  1901, CS                                         1902, CS                                   JS                             1902, JS


 Gouw                                           Achter de Vest 56    Nieuwsteeg 11
 JS                                                   1912                               1928, AD

Na 1900 begint, buiten de stadswallen, de sociale woningbouw, het eerst in het Venenlaankwartier.

Dit is Deel 2 van een site over bouwstijlen. Bezoek ook Deel 1. Klik hier .

Geraadpleegde literatuur
    Blijdenstijn, R. en Stenvert, R., 2000. Bouwstijlen in Nederland 1040-1940. Uitgeverij SUN, Nijmegen, 176 pp.
    Bonke, H. en Bossaers, K., 2002. Heren investeren. De bewindhebbers van de West-Friese Kamers van de VOC. Stichting Museaal en Historisch Perspectief  Noord-Holland, Haarlem-Hoorn-Enkhuizen, 156 pp.
    Boschma-Aarnoudse, C., 1998. Het Sint Jans Gasthuis te Hoorn. Bouwhistorische Reeks Hoorn, deel 8, Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 272 pp.
    Boschma-Aarnoudse, C., 2001. Het Statenlogement in Hoorn. Bouwhistorische Reeks Hoorn, deel 10, Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 344 pp.
    Denslagen, W., 2004. Romantisch modernisme. Nostalgie in de monumentenzorg. Uitgeverij SUN, Amsterdam, 255 pp.
    Gympel, J., 1996. Geschiedenis van de architectuur. Van de oudheid tot heden. Köneman, 120 pp.
    Hoek, E.E. van den, 1999. Grote Oost 58, Hoorn, 'Het Claes Joest Huys', bouw- en bewoningsgeschiedenis. Huizenreeks Hoorn, deel 3. Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 128 pp.
    Honour, H. en Fleming, J., 2000. Algemene kunstgeschiedenis. Meulenhof, Amsterdam. Negende druk, 927 pp.
    Janse, H., 2003. Amsterdam gebouwd op palen. Vierde druk. De Brink, Amsterdam, 96 pp.
    Jeeninga, W., 1997. De Gekroonde Jaagschuit te Hoorn. Handel in koffie, thee en tabak op het Breed. Bouwhistorische Reeks Hoorn, deel 7. Stichting Stadsherstel Hoorn, 152 pp.
    Jeeninga, W., 2000. Grote Oost 7, Hoorn; bouw- en bewoningsgeschiedenis. Huizenreeks Hoorn, deel 4. Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 175 pp.
    Jeeninga, W., 2002. Het Claas Stapels Hofje in Hoorn. Bouwhistorische Reeks Hoorn, deel 11. Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 256 pp.
    Kerkmeijer, J.C., 1941. De historische schoonheid van Hoorn. Heemschutserie Deel 10, Allert de Lange, Amsterdam, 107 pp.
    Klooster, O. van der, 2004. 30 jaar Stadsherstel, met het oog op de stad van morgen. Hoornse Historische Reeks, deel 5, Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 256 pp.
    Leenders, J., 1992. Benauwde verdraagzaamheid, hachelijk fatsoen. Families, standen en kerken te Hoorn in het midden van de negentiende eeuw. Hollandse Historische Reeks 17, Den Haag, 458 pp.
    Lesger, C.M., 1990. Hoorn als stedelijk knooppunt. Hollandse Studiën 26, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 240 pp.
    Meischke, R., Zantkuijl, H.J., Raue, W. en Rosenberg, P.T.E.E., 2002. Huizen in Nederland. Friesland en Noord-Holland. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser. Waanders Uitgevers, Zwolle, 336 pp.
    Ottenheym, K., 1997. Klassicisme in de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw. Bouwkunst op maet en regelen der Ouden.
    Saaltink, H.W., 1980. Hoorn in kaart. Vier eeuwen Hoornse stadsplattegronden. Uitgave Stichting "De Hoofttoren", 152 pp.
    Spies, P., Kleijn, K., Smit, J. en Kurpershoek, E. (samenstelling), 1991. Het Grachtenboek. SDU Uitgeverij Koninginnegracht, Den Haag, 320 pp.
    Spies, P., Kleijn, K., Kurpershoek, E., Smit, J en Speet, B, (samenstelling), 1992. Het Grachtenboek. Deel II. SDU Uitgeverij Koninginnegracht, Den Haag, 258 pp.
    Stenchlak, M., 2003. Architectuurgids van Nederland. Een overzicht van de meest markante bouwwerken, hun ontstaansgeschiedenis, bouwperiode en -stijlen. Derde herziene en vermeerderde druk. Atrium, Uitgeverij Elmar, 247 pp.
    Uiterwijk, F., 2003. Syllabus Bouwkunstcursus, Vereniging Oud Hoorn, 15 pp.
    Wigard, M.P., 2002. J. van Reijendam Czn., gemeentearchitect te Hoorn 1900-1905. Cultuurhistorische Reeks Hoorn, deel 3, Publicatiestichtimng Bas Baltus, Hoorn, 240 pp.
    Zantkuijl, H., Boezaard, A., de Galan, G. en Roozendaal, C., 2001. De ontwikkeling van het woonhuis tot 1940 in Hoorn. Cultuurhistorische Reeks Hoorn, Deel 2. Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 176 pp.
    Zoonen, A. van, 2004. 1852-2004 Het Park. Anderhalve eeuw aan de Westerdijk. Uitgave van Schouwburg en Congrescentrum het Park, Hoorn, 304 pp.

Copyright
Het copyright van de kleurenfoto's op deze website berust bij F.J.P.M. Kwaad, tenzij anders vermeld.