Frans J.P.M. Kwaad
Dit is Deel 2 van een tweedelige website over bouwstijlen. Bezoek
ook Deel 1. Klik hier
.
Bezoek ook:
De
oorsprong
van
de trapgevel
Over de
bouwhistorie van de Hoofdtoren te Hoorn
Inleiding
Bij wijze van inleiding en waarschuwend woord vooraf even dit. Vrijwel
geen enkel historisch woonhuis ziet er nu nog zo uit als in de tijd,
waarin
het werd gebouwd. Vaak zijn dergelijke oude huizen in de loop der tijd
min of meer ingrijpend verbouwd, zowel het huis zelf als de gevel.
Hierdoor
kunnen verschillende delen van het huis en de gevel een verschillende
ouderdom
hebben. Dit betreft met name de raampartijen. Deze zijn vaak van (veel)
latere datum dan de rest van de gevel. Dikwijls is er een verschil in
ouderdom
tussen de onderpui (begane grond) en de rest van de gevel (verdieping
en
topgevel). Dit is met name het geval bij panden, waarvan de
benedenverdieping
een winkelfunctie heeft gekregen met de daarbij behorende moderne
aanblik,
zoals aan het Grote Noord, Gedempte Turfhaven, Gouw, Nieuwstraat en
Nieuwsteeg.
Op het Grote Oost zijn minder winkels en worden veel van de oude panden
nog alleen als woonhuis gebruikt. Daardoor is de sfeer van vroeger tijd
op het Grote Oost beter bewaard gebleven. Historische panden zijn vaak
gepleisterd of in kleur geschilderd geweest. Van zeventiende eeuwse
panden
is de getrapte topgevel vaak verdwenen en vervangen door een
horizontale
kroonlijst. Ook kan er een verschil in ouderdom zijn tussen de gevel en
het (oudere of nieuwere) achterliggende pand. Hoe ouder het pand, hoe
gecompliceerder
veelal de geschiedenis van het pand is geweest. Ieder pand heef
in
de loop der tijd een eigen, unieke geschiedenis doorgemaakt. Een en
ander
bemoeilijkt het zonder nader onderzoek toekennen van een bouwjaar aan
een
pand, en het benoemen van de bouwstijl. De geschiedenis van een beperkt
aantal Hoornse panden is in detail in boekvorm beschreven. Zie de
literatuuropgave
aan het eind van deze site.
Make me beautiful?
Vakmanschap (Foto P. Nooteboom)
De eerste huizen van Hoorn zijn dus gebouwd op langgerekte landbouwpercelen, begrensd door afwaterings- of kavelsloten, gelegen achter de Westfriese Omringdijk. Op het punt waar Hoorn ontstond, bevond zich een sluis in de dijk voor de lozing van het water van de Tocht of Gouw op de Zuiderzee. De sluis lag op of naast de Rode Steen. Langs het latere Grote Noord liep een landweg naar de Rode Steen. Van de huizen uit de tijd van het ontstaan van Hoorn zijn alleen resten teruggevonden bij opgravingen. Het stratenplan en de percellering uit de dertiende eeuw zijn echter tot op de dag van vandaag blijven bestaan in de Hoornse binnenstad. Het betreft: het Kleine en Grote Oost en het West (delen van de Westfriese Omringdijk), het Nieuwland, de Gouw, de Nieuwstraat en de Kerkstraat (het tracée van de Tocht), de Rode Steen (plaats van de sluis) en het Grote Noord (tracée van oude landweg). De zgn. gerende gevels van de huizen langs deze straten zijn een uitvloeisel van de schuine doorsnijding van de landbouwpercelen en kavelsloten door de Tocht of Gouw en de landweg langs het Grote Noord. Hierdoor staat de voorzijde van de betreffende percelen niet haaks op de zijkanten.
Wat er niet meer is: de eerste driehonderd jaar
De woonhuizen uit de drie eeuwen tussen 1250 en 1550 waren van hout,
riet en vlechtwerk. Daarvan zijn alleen resten teruggevonden bij
opgravingen.
Een laatste rest van een houten zijgevel is nog te zien aan het huis op
de hoek van de Grote Havensteeg en de Rode Steen. Het is niet
uitgesloten,
dat (delen van) houtconstructies uit de 15e/16e eeuw ook nog aanwezig
zijn
in andere oude huizen in Hoorn. Door de langgerekte vorm van de
oorspronkelijke
landbouwpercelen waren de huizen die op deze percelen werden gebouwd,
ook
lang en smal, met de smalle voorzijde grenzend aan de weg of straat.
Dit
is tot op de dag van vandaag zo gebleven. De daken van de eerste huizen
waren van riet. Huizen met rieten daken hadden geen dakgoten. De daken
staken over de zijwanden van het huis heen en het regenwater viel zo
naast
het huis op de grond. Tussen de huizen was dus altijd een smalle strook
onbebouwde grond aanwezig, de zgn. druipstrook of osendrop. De huizen
hadden
een vrij steil puntdak (50 tot 60 graden helling), met de nok
doorlopend
tot aan de voor- en achtergevel (zadeldak). De voor- en achtergevel
hadden
daardoor een driehoekige top. Aan de voor- en achterkant van het huis
werd
dakdrup voorkomen door daar zgn. topgevels te maken. Hellende
dakvlakken
aan de voor- en achterzijde (schilddak, wolfdak) kwamen ook voor
(Janse,
2003; Smit, 1992; Zantkuijl e.a., 2001, p. 27). De lange huizen stonden
evenwijdig aan elkaar, loodrecht op de straat. De deuren en ramen
bevonden
zich aan de voor- en achterzijde. Het hemelwater liep van de
druipstroken
tussen de huizen naar een goot in de straat. Iets bredere druipstroken
vormden een smalle gang of steeg van het achtererf naar de straat. Een
gangbare huisbreedte in de 15e eeuw (en later) was 20 voet, ongeveer
5.70
m. Lengtes tot 15 à 17 m kwamen voor.
Uiteraard waren rieten en houten huizen brandgevaarlijk. Als brandwerende maatregel moesten de wanden van de huizen aan de binnenzijde worden bestreken met leem. Zo hield men een eventuele brand binnenshuis. Voor bakkerijen, bierbrouwers en pottenbakkers bestond hiervoor in 1390 in Haarlem al een 'keur' (verordening). In 1528 werd in Hoorn een verbod van kracht op het gebruik van riet en hout bij de bouw van nieuwe huizen. In 1608 begon in Hoorn een campagne om jaarlijks 25 huiseigenaren te verplichten om hun rieten dak te vervangen door pannen. Andere gemeenten gaven hiervoor een premie. Dit leidde ertoe, dat veel huizen geheel werden vernieuwd. Met het verdwijnen van de rieten daken verdwenen ook de druipstroken en gangen tussen de huizen. De huizen werden zonder tussenruimte tegen elkaar aangebouwd.
Demografische ontwikkeling
Zoals gezegd, zijn uit de tijd vóór 1550 geen woonhuizen
bewaard gebleven. Het aantal overgebleven panden uit de verschillende
stijlperioden
na 1550 varieert. Het aantal thans nog bestaande panden weerspiegelt in
zekere mate de ontwikkeling in het aantal inwoners van Hoorn. Volgens
Saaltink
(1980) telde Hoorn in 1622 volgens een belastingtelling 14.139
inwoners.
In 1795 waren dat er volgens de eerste officiële volkstelling nog
maar 9.551. Het maximum aantal is 15 à 16.000 geweest in de
zeventiende
eeuw (Saaltink, 1980). Dit zal een aantal huizen in de orde van 3500
hebben
betekend. In 1649 bereikte Hoorn met de laatste havenuitbreiding zijn
grootste
omvang. Kort daarna begon een lange periode van economische
achteruitgang
en verval (Lesger, 1990). In 1688 werd voorgesteld om de Oosterhaven te
verkleinen wegens de afgenomen behoefte aan havenruimte. Al omstreeks
1720
werd het verval van handel en scheepvaart door de tijdgenoten als
definitief
beschouwd. In de 18e eeuw was de VOC nog de enige kurk waarop Hoorn
dreef.
Volgens Lesger (1990) moeten omstreeks het midden van de 18e eeuw de
havens
van Hoorn een desolate indruk hebben gemaakt.
Van Zoonen (2004) geeft het volgende overzicht van de ontwikkeling
van
het aantal inwoners van Hoorn:
1400 3.500
1470 7.000
1520 5.000
1630 14.000
1730 12.000
1795 9.500
1810 8.200
1830 7.500
1840 8.700
1850 9.100
1860 9.400
1870 9.600
1880 10.300
1890 11.100
1900 10.800
1910 11.000
1920 11.500
1930 12.000
1940 13.000
1950 14.700
2000 64.600
Na 1744 woonde er geen enkele grote koopman meer in de stad vlg. Bonke en Bossaers. Tussen 1795 en 1814 werden 1600 huizen en pakhuizen gesloopt. In 1830 waren hele straten ontvolkt.
Deze demografische ontwikkeling heeft met zich meegebracht, dat er in de 17e eeuw relatief veel, in de 18e eeuw minder en in de 19e eeuw nog minder is gebouwd in Hoorn. In feite zijn er in de periode 1650-1850 veel meer huizen afgebroken dan bijgekomen. Er zijn daardoor grote gaten gevallen in de bebouwing van de stad binnen de wallen. In 1872 vatte een Engelse reiziger zijn indrukken als volgt samen: "Hoorn is als een oude vrouw, welker vermagerde ledematen nog met veel te wijd geworden kleren zijn omhangen, Enkhuizen lijkt een uitgestrekt kerkhof en Medemblik een graf." (Brouwer, 1938). Een betrouwbaar kaartbeeld van de afbraak tussen 1650 en 1850 hebben we niet. We kennen geen plattegronden van de stad tussen die van Blaeu uit 1630 en die van Doesjan uit 1794, waarop de achteruitgang van het huizenaantal valt af te lezen. De kaart van Tirion uit 1743 geeft geen gedetailleerde informatie over de bebouwing. Op de kaart van Doesjan uit 1794 is te zien, dat er belangrijke gaten zijn gevallen op het Baadland, de Binnenluiendijk, de Italiaanse Zeedijk, de Vesten en tussen Gouw en Ramen. Volgens Saaltink (1980) geeft de kaart van Doesjan waarschijnlijk echter een te rooskleurig beeld van de bebouwing in 1794. De eerste kadastrale kaart van Hoorn door Van Diggelen (copie Van der Horst) uit 1823 toont duidelijk het resultaat van de achteruitgang van de stad en de afbraak tot 1823. Dit was wel het dieptepunt. De meeste bebouwing is verdwenen in het havenkwartier. Het centrale deel van de stad schijnt wat minder geleden te hebben, hoewel er in1823 geen straat was zonder een aantal gaten in de bebouwing (Saaltink, 1980).
De trapgevelpanden uit de eerste helft van de 17e eeuw voeren de boventoon onder de historische Hoornse panden. Rond 1650 zal Hoorn hebben volgestaan met huizen met een (eenvoudige) trapgevel. Gezien de maximale omvang van de bevolking van 15 à 16.000 zielen in de zeventiende eeuw, zal het maximale aantal huizen in die tijd in de orde van 3500 hebben bedragen. Daarna volgen (in tijd en in aantal) de hals- en klokgevels van het Hollands Classicisme en de klok- en lijstgevels van de Lodewijkstijlen.
Sinds 1970 is de binnenstad van Hoorn een beschermd stadsgezicht met 347 Rijksmonumenten en 212 gemeentelijke monumenten . Daarmee is Hoorn, na Amsterdam en Haarlem, de derde monumentenstad van Noord-Holland.
Munnickenveld (Foto P. Nooteboom)
De afkortingen worden gebruikt in de onderschriften van de figuren.
In de verschillende perioden van de geschiedenis heeft geen typisch Hoornse bouwstijl bestaan. Men bouwde in Hoorn in de stijl die ook elders in zwang was. Op de site worden ook panden getoond die niet helemaal typisch of representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar wel invloeden of bepaalde trekken van een van de bekende bouwstijlen vertonen. De auteur is van mening, dat het juist boeiend is, om ook aandacht te schenken aan dergelijke niet zo makkelijk te 'plaatsen' panden .
Klik voor omschrijvingen van bouwkundige termen en kenmerken van
bouwstijlen:
Begrippenlijst
1
Begrippenlijst
2
Begrippenlijst
3
Plattegrond van het centrum van Hoorn
Sint Jans Gasthuis of Boterhal in Renaissancestijl
(RM), Admiraliteitspoortje in
Maniëristische
stijl (RM),
Kerkplein;
1563
Kerkplein;
1607
De Waag, Rode
Steen
Statenlogement,
Nieuwstraat
1609,
RM
1613,
RM
Al rond 1400 werden in onze streken topgevels uitgevoerd als trapgevel. Dit blijkt uit schilderijen uit die tijd. De trapgevel is dus een inheemse Nederlandse gevelvorm of geveltype uit de tijd van de Gotiek (1230-1560). De trapgevel komt in die tijd ook voor in Vlaanderen, Frankrijk, Engeland en Duitsland, niét in Italië. De treden werden soms versierd met pinakels. De trapgevel maakte géén deel uit van de vormenschat die vanuit Italië Europa boven de Alpen veroverde tijdens de Renaissance. De trapgevel is populair gebleven tot ca. 1650. In de periode 1600-1650 is het de dominante gevelvorm geweest van het Hollandse woonhuis. De gevel werd vaak hoger opgetrokken dan het erachterliggende dak (zgn. schermgevel). Naast de trapgevel werden de tuitgevel en de puntgevel toegepast, met name als achtergevel. Niet alle huizen hadden een topgevel aan de voor- en/of achterzijde. Zantkuijl e.a. (2001, p. 27) vermelden, dat er in het begin van de zeventiende eeuw in Hoorn nog veel eenvoudige houten huizen stonden zonder topgevel maar met een schilddak. Deze houten huizen met rieten daken konden geen hard dak dragen en moesten worden afgebroken, omdat ze niet in aanmerking kwamen voor verbouwingssubsidie in die tijd. Van veel trapgevels is in de achttiende eeuw of later de getrapte topgevel verdwenen. Deze zeventiende eeuwse gevels eindigen nu met een kroonlijst en hebben een hellend dakvlak aan de voorzijde gekregen.
De verdiepingen van houten huizen werden overstekend of overkragend gebouwd, om lagere geveldelen te beschermen tegen regenwater, om vloerruimte te winnen en vanwege het bouwtechnische gemak. Dit is nog te zien in de Kruisstraat en de Schoolsteeg.
Over- of uitkragende gevel in de Kruisstraat.
Janse (1993) vermeldt, dat het al in de vijftiende eeuw in Amsterdam gebruik was om in een gevel de baksteenlagen op regelmatige afstanden te onderbreken door een laag witte Belgische natuursteen (zgn. Gobertanger). Men noemt dat speklagen. In de tijd van de Hollandse Renaissance (1525-1665) deed men dat ook. De toepassing van horizontale water- of regenlijsten (zgn. plint) op gevels dateert ook uit de tijd van de Gotiek, evenals een horizontale lijst die iedere verdieping afsluit (zgn. puibalk met puilijst) en rond- en korfbogen boven de vensters. Dat zijn allemaal kenmerken die al in de Middeleeuwen bestonden in onze streken.
De oudste bewaard gebleven woonhuizen van Hoorn dateren uit de
tweede
helft van de zestiende eeuw:
- Korenmarkt 8 uit 1547,
- Grote Oost 83-85 uit 1587,
- Bierkade 13 uit 1591,
- Munnickenveld 2 uit 1593
- Bierkade 10 uit ca. 1600.
Korenmarkt 8
Grote Oost 83-85
Bierkade 13
Munnickenveld 2
Bierkade 10
1547,
RM
1587,
RM
1591,
RM
1593,
RM
ca.
1600,
RM
(De afkorting RM is een aanduiding van de bouwstijl; zie boven. Klik op het onderschrift voor een grotere versie van de foto.)
Grote Oost 49
Nieuwe Noord 45
Oude Doelenk. 17-19 Oude
Doelenk. 21 Veermanskade
5
RM
1635, RM
RM
RM
RM
Grote Oost 7
Grote Oost 132
Slapershaven 2
Grote Noord 113
Binnenluiendijk 3
1610, RM
1612, RM
1612, RM
RM
1624, RM
Grote Oost 78-80
Grote Oost 64-66
Zon 1
Muntstraat 26
Grote Oost 113-115
RM
RM
1613,
RM
RM
RM
Grote Oost 114
Grote Oost 128
Muntstraat 6
Grote Noord 9
HC
HC
HC
onderpui
1907
Muntstraat VOC
Sint Pietershof, Dal
1682, HC
1692,
HC
Kerkstraat 1
Veermanskade 9
Breed 12
Nieuwstraat 19
Grote Oost 38
1660,
HC
HC
HC
1698,
HC
Grote Noord 1
Nieuwstraat 13
Kerkplein 40
West 72
1698,
HC
1693,
HC
1723,
L-XIV
1750,
L-XIV
Lodewijkstijlen (1700-1800)
We onderscheiden drie opeenvolgende Lodewijkstijlen:
Lodewijk XIV-stijl incl. Régence, 1700-1740
Lodewijk XV-stijl of Rococo, 1740-1775
Lodewijk XVI-stijl, 1765-1800
De Lodewijkstijlen zijn primair interieurstijlen, met als grootste
voorbeeld het interieur van het paleis van Versailles met zijn barokke
pracht en praal. De van overheidswege gesteunde en gepropageerde
architectuurstijl
in Frankrijk is echter de hele achttiende eeuw door classicistisch
geweest
en gebleven. De Franse bouwmeesters Colbert (1619-1683), Francois
Blondel
(1617-1683), de eerste directeur van de "Académie Royale
d'Architecture",
en Jacques Francois Blondel (1705-1774) waren fervente aanhangers van
de
klassieke bouwstijl. Dit is onder meer goed te zien aan het
buitenaanzicht
van het paleis van Versailles. Dat is duidelijk een
Renaissancistisch-classicistisch
gebouw. Men wilde eigenlijk niets hebben van de Barok. De bouwstijl van
de Barok is ontstaan in Rome en is door de paus op het concilie van
Trente
(1545) uitgeroepen tot de officiële bouwstijl van de katholieke
contrareformatie.
De Barok heeft in Italië een monumentaal karakter. De weelderige
Barok
zoals we die kennen uit Zuid-Duitsland en Oostenrijk, komt in Frankrijk
en bij ons niet voor. Onder Lodewijk XV kwam de Rococo tot
ontwikkeling.
Dit is geen echte bouwstijl, maar een interieur- en meubelstijl, o.a.
stucplafonds,
en een stijl van gevelversiering. Het boek 'Architecture Francaise' uit
1752 van J.F. Blondel was een roep om orde na de machtige golf van
Rococo
buitensporigheden die op de dood van Lodewijk XIV was gevolgd. Onder
Lodewijk
XVI krijgt het op de Oudheid gebaseerde klassieke bouwen weer helemaal
de overhand in Frankrijk in de vorm van de Empirestijl en het beginnend
Neoclassicisme.
Vanaf het eind van de zeventiende eeuw richtte de architectuur in Nederland zich in toenemende mate op het Franse hof. Dit betrof aanvankelijk vooral het interieur van de panden in Hollands Classicistische stijl. Geleidelijk werden decoratiemotieven uit het binnenhuis ook toegepast op de gevels. De gevelwand bleef hierbij even vlak en sober als in de voorgaande periode, maar over de middelste travee en boven de daklijst werd een uitbundige hoeveelheid ornamenten aangebracht, afkomstig uit de interieurkunst (Ottenheym, 1991). De Fransman Daniel Marot (1661-1752) heeft een belangrijke rol gespeeld bij de introductie van de decoratievormen van de Lodewijk XIV-stijl in Nederland. Ottenheym (1991) geeft in het Amsterdamse grachtenboek de volgende karakteristiek van de Lodewijk XIV-stijl. De hoofdlijnen van het gevelschema volgen de strakke voorbeelden uit de periode 1650-1700. De decoratie van de voordeur en het venster daarboven en de gevelbekroning is echter in de Lodewijk XIV-stijl uitgevoerd. De centrale deuromlijsting en de vensters daarboven worden door zwierige krullen aaneengevoegd tot één decoratief accent op de middenas. De gevels worden bekroond met een balustrade boven de horizontale daklijst, voorzien van een zwierig centraal medaillon met het familiewapen. Tussen 1700 en 1750 groeide de decoratie van de middenas en de zware kuif bovenop de gevel uit tot één barok beeldhouwwerk. Het betrof hier vaak verbouwingen en aanpassingen van oudere huizen. Bij voorkeur liet men de gevel eindigen in een horizontale lijst, maar ook bij smalle huizen met topgevels werden de decoratiemotieven van de Lodewijkstijlen toegepast. Men ziet ze veel op achttiende eeuwse klokgevels. Kenmerkend voor de Lodewijk XV-stijl of Rococo is een asymmetrische schelpvormige kuif of krul. In de periode na 1770 keerde men weer terug naar de bouwstijl van de klassieke oudheid, met name nu de Griekse oudheid. Men nam opnieuw de klassiek geïnspireerde villa's in de Italiaanse Veneto van Palladio als voorbeeld die ook al in de tijd van het Hollands Classicisme de bijzondere belangstelling hadden genoten. Het eigen zeventiende eeuwse classicisme werd herhaaldelijk ook als voorbeeld gebruikt door de Hollandse bouwmeesters in de periode 1770-1800. Dit was het begin van het Neoclassicisme in Nederland.
Veermansk. 15
Grote Nrd. 67
Grote Oost 8
Nieuwstr. 17
Gouw 7
1750,
L-XIV
1737,
L-XIV
1725,
L-XIV
ca.
1725,
L-XIV
1753,
L-XIV
Kerkplein
Grote Oost 43, Foreestenhuis
Veemarkt 6
L-XV
1724,
L-XIV
1738,
L-XIV
Gr. Noord 136
Korenmarkt 3
Gr. Noord 116
Nieuwstraat 21
Gr. Noord 50
1769, L-XV
L-XV
L-XV
L-XV
L-XV
Negentiende en begin-twintigste eeuw
De negentiende eeuw was de tijd van enerzijds het Neoclassicisme (tot
ca. 1850) en anderzijds de Romantiek. De negentiende eeuw stond
helemaal
in het teken van een gerichtheid op de geschiedenis. Dat is de
gezamelijke
noemer van het Neoclassicisme en de Romantiek. Het Neoclassicisme stond
nog in het teken van het voorbije tijdperk van de rede, de Verlichting.
De Romantiek keerde zich daarvan af en gaf aan het gevoel het volle
pond.
In de Nederlandse architectuur uit de periode 1800-1850 werd nog
voortgeborduurd
op het sobere classicisme van de late achttiende eeuw (Lodewijk XVI).
Ook
de woonhuisarchitectuur uit die tijd valt onder de noemer
continuïteit
met de achttiende eeuw. De ingezette gewoonte om lijstgevels te bouwen
werd tot ver in de negentiende eeuw voortgezet. Ze werden wel soberder
uitgevoerd, zonder de weelderige decoratie uit de eerste tijd van de
lijstgevels
(1700-1775). Via de zgn. ordenboeken vormde tot ca. 1850 nog steeds de
architectuurverhandeling van de Romeinse bouwmeester Vitruvius (70-25
vóór
Chr.) de leidraad voor architecten. Het Neoclassicisme (1800-1880) was
de tweede classicistische golf in Nederland. De eerste was de fase van
het Hollands Classicisme (1630-1700). Tussen deze twee classicistische
fasen in hadden we hier de Lodewijkstijlen.
In de eerste helft van de negentiende eeuw is overigens betrekkelijk weinig gebouwd in Nederland, ook in Hoorn. Omstreeks 1850 veranderde er iets. Onder invloed van de Romantische, op de historie gerichte tijdgeest van de negentiende eeuw deed de beoefening van de architectuurgeschiedenis zijn intrede in de Nederlandse bouwkunst. Men zocht naarstig naar een stijl. In 1828 verscheen het boek 'In welke stijl moeten wij bouwen?' Diverse Neo-stijlen en het Eclecticisme ontstonden. Naast het al bestaande Neoclassicisme en de Neogrec kwamen de Neogotiek, de Neorenaissance en het Neomaniërisme op, benevens combinaties van elementen uit deze historische stijlen en de Romaanse bouwstijl in het zgn. Eclecticisme. Het Eclecticisme is in verschillende vormen een zeer veel toegepaste bouwstijl geweest in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw. Ook de Chaletstijl stond onder invloed van de nostalgische en op het exotische gerichte tijdgeest van de Romantiek. Met de Jugendstil of Art Nouveau kwam aan het eind van de negentiende eeuw een nieuwe kunst op die niet was gebaseerd op of geïnspireerd door de klassieke oudheid of andere historische bouwstijlen. Nadien zou men toch nog weer teruggrijpen op het (recente) verleden (Nieuw Historiserende Stijl, Um 1800-stijl, Traditionalisme, Delftse School).
In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstonden dus naast elkaar een aantal door de historie geïnspireerde neo-stijlen. In de twintigste eeuw nam de variatie aan stijlen nog toe, maar nu vooral met een eigentijds karakter (Rationalisme, Functionalisme, Modernisme), met Berlage als grote voorman. Volgens Ibelings (1993) kunnen de Nederlandse bouwstijlen na 1900 worden herleid tot twee hoofdstromingen: het traditionalisme en het modernisme. Na 1945 is hiervan alleen het modernisme overgebleven. De Jugendstil of Art Nouveau betekende in de jaren rond 1900 een duidelijke breuk met het verleden. De Jugendstil was een eigentijdse stijl, qua originaliteit vergelijkbaar met de Gotiek, de geheel eigentijdse bouwstijl van de Middeleeuwen, en de Barok, de eigentijdse bouwstijl (met nog sterke klassieke invloeden) van de zeventiende eeuw (in Nederland achttiende eeuw). De bouwstijl van de Renaissance en het (Neo)classicisme heeft eigenlijk in de periode 1500-1880 een zwaar anachronistisch stempel gedrukt op alle bouwactiviteiten in West-Europa (en daarbuiten) en nieuwe ontwikkelingen tegengehouden. Tot in de kleinste plaatsen in Nederland kom je elementen van de klassieke Griekse tempel tegen. Men wist zich lange tijd, met uitzondering van de Barok, kennelijk niet te ontworstelen aan de stijldwang die berustte op de (vermeende?) superioriteit van de Klassieke Oudheid. De bovenlaag van de maatschappij zag kennelijk geen alternatieven met een even voorname uitstraling en allure als het klassieke model.
Grote Oost 53
Binnenluiendijk 2
Breed 40
Rode Steen 16
ca. 1780, NC
1784,
NC
1790,
NC
1792, NC
Grote Oost 32
Grote Oost 26
Breed 38
Kleine Noord
NR
1865,
EC
1878,
NR
Neo
L-XIV
Een belangrijk architect voor Hoorn in het laatste kwart van de negentiende eeuw was de katholieke kerkenbouwer A.C. Bleijs (1842-1912). Hij heeft van 1864 tot 1880 een architectenbureau in Hoorn gehad. Hij heeft veel gebouwen in Hoorn ontworpen. Van zijn hand zijn onder andere de kerkhofkapel uit 1872 aan de Drieboomlaan in Neogotische stijl, de Cyriacus en Franciscuskerk (Koepelkerk) uit 1880 aan het Grote Noord in Neorenaissancestijl en het pand Breed 38 uit 1878 in Neorenaissancestijl. Hij heeft ook de Nicolaaskerk tegenover het Centraal Station van Amsterdam ontworpen, een 'verbeterde' versie van de Hoornse Koepelkerk.
Een andere architect uit de tijd rond 1900 die zijn sporen in Hoorn heeft achtergelaten, was J. van Reijendam (1868-1959). Hij was van 1900-1905 gemeentearchitect te Hoorn en heeft in die korte tijd een flink aantal panden in Jugendstil en Chaletstijl ontworpen. In het fraaie boek van Wigard (2002) over het werk van v. Reijendam lezen we, dat hij zeker 54 panden heeft gebouwd en verbouwd in Hoorn. Een deel ervan is inmiddels gesloopt of onherkenbaar verbouwd, maar de meeste staan er nog. Zij vormen een speelse noot in de Hoornse binnenstad. Ze zijn kleurrijk en vaak versierd met een houten balkonnetje, een afdakje en grote dakoverstekken, wat ze de aanblik van een chalet geven. Ze passen in de romantische tijdgeest van de negentiende eeuw. De chaletstijl kan worden omschreven als een stijl die aan de zwitserse chaletbouw herinnert door de toepassing van overstekende kappen met veel houtsnijwerk en vaak houten veranda's en vakwerk. Het huizenblok Oude Doelenkade 27-37 van v. Reijendam is in 2001 op de Rijksmonumentenlijst geplaatst. De onderpui van de apotheek "De groote gaper" aan het Kleine Noord 25 is in 1980 overgebracht naar de buitenafdeling van het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. Bij sommige huizen is er sprake van een combinatie van elementen van verschillende stijlen: neorenaissance, neogotiek, chaletstijl en Jugendstil. Men spreekt dan ook wel van schilderachtig eclecticisme.
Nog twee Hoornse architecten uit de periode 1900-1950 moeten worden genoemd : H.J. Cramer (geb. 1886 te Hoorn) en S.W. Langius (geb. 1898). Van Cramer zijn een honderdtal bouwwerken in Hoorn bekend, o.a. de Winstonbioscoop (in 2000 door brand verwoest), warenhuis Blokker (hoek Veemarkt) en herenmodezaak Brüggeman (hoek Kruisstraat-Nieuwsteeg). Langius heeft onder veel meer de Mariaschool aan de Eikstraat en het oude Sint Jans Ziekenhuis aan de Koepoortsweg gebouwd. Zij werkten in de stijlen van hun tijd, evenals trouwens Bleijs en van Reijendam (van Neorenaissance en Eclecticisme tot Amsterdamse School en Art Deco). Hoorn heeft geen vernieuwende architecten gekend of voortgebracht van het kaliber van b.v. de Purmerender J.J.P. Oud (1890-1963).
De strakke en sobere moderne stijlen uit de twintigste eeuw (Rationalisme, Functionalisme, Nieuwe Bouwen, Nieuwe Zakelijkheid, De Stijl) zijn in de periode tot 1940 grotendeels aan Hoorn voorbij gegaan. Een uitzondering is het grote pand door Jacot (1910) op de hoek Gouw-Nieuwsteeg (zie foto). Enkele voorbeelden van de Amsterdamse School en de Art Deco komen voor.
Grote Noord 13
Grote Noord 20
Nieuwendam
Nieuwstraat 1
Muntstraat 4
EC
EC
1906,
JS
1901,
JS
1902,
JS
Kerkstraat 13-15
Kleine Noord 15
Oude Doelenkade 27-37
1901,
JS
1902,
CS
1903,
CS
Ged. Turfhaven 5-7
Ged. Turfhaven 9-11
Breed
Grote Havensteeg 20
1901,
CS
1902,
CS
JS
1902,
JS
Gouw
Achter de Vest 56
Nieuwsteeg 11
JS
1912
1928,
AD
Dit is Deel 2 van een site over bouwstijlen. Bezoek ook Deel 1. Klik hier .
Geraadpleegde literatuur
Blijdenstijn, R. en Stenvert, R., 2000.
Bouwstijlen
in Nederland 1040-1940. Uitgeverij SUN, Nijmegen, 176 pp.
Bonke, H. en Bossaers, K., 2002. Heren
investeren.
De bewindhebbers van de West-Friese Kamers van de VOC. Stichting
Museaal
en Historisch Perspectief Noord-Holland, Haarlem-Hoorn-Enkhuizen,
156 pp.
Boschma-Aarnoudse, C., 1998. Het Sint Jans
Gasthuis te Hoorn. Bouwhistorische Reeks Hoorn, deel 8,
Publicatiestichting
Bas Baltus, Hoorn, 272 pp.
Boschma-Aarnoudse, C., 2001. Het
Statenlogement
in Hoorn. Bouwhistorische Reeks Hoorn, deel 10, Publicatiestichting Bas
Baltus, Hoorn, 344 pp.
Denslagen, W., 2004. Romantisch modernisme.
Nostalgie in de monumentenzorg. Uitgeverij SUN, Amsterdam, 255 pp.
Gympel, J., 1996. Geschiedenis van de
architectuur.
Van de oudheid tot heden. Köneman, 120 pp.
Hoek, E.E. van den, 1999. Grote Oost 58,
Hoorn, 'Het Claes Joest Huys', bouw- en bewoningsgeschiedenis.
Huizenreeks
Hoorn, deel 3. Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 128 pp.
Honour, H. en Fleming, J., 2000. Algemene
kunstgeschiedenis. Meulenhof, Amsterdam. Negende druk, 927 pp.
Janse, H., 2003. Amsterdam gebouwd op
palen.
Vierde druk. De Brink, Amsterdam, 96 pp.
Jeeninga, W., 1997. De Gekroonde Jaagschuit
te Hoorn. Handel in koffie, thee en tabak op het Breed. Bouwhistorische
Reeks Hoorn, deel 7. Stichting Stadsherstel Hoorn, 152 pp.
Jeeninga, W., 2000. Grote Oost 7, Hoorn;
bouw- en bewoningsgeschiedenis. Huizenreeks Hoorn, deel 4.
Publicatiestichting
Bas Baltus, Hoorn, 175 pp.
Jeeninga, W., 2002. Het Claas Stapels Hofje
in Hoorn. Bouwhistorische Reeks Hoorn, deel 11. Publicatiestichting Bas
Baltus, Hoorn, 256 pp.
Kerkmeijer, J.C., 1941. De historische
schoonheid
van Hoorn. Heemschutserie Deel 10, Allert de Lange, Amsterdam, 107 pp.
Klooster, O. van der, 2004. 30 jaar
Stadsherstel,
met het oog op de stad van morgen. Hoornse Historische Reeks, deel 5,
Publicatiestichting
Bas Baltus, Hoorn, 256 pp.
Leenders, J., 1992. Benauwde
verdraagzaamheid,
hachelijk fatsoen. Families, standen en kerken te Hoorn in het midden
van
de negentiende eeuw. Hollandse Historische Reeks 17, Den Haag, 458 pp.
Lesger, C.M., 1990. Hoorn als stedelijk
knooppunt.
Hollandse Studiën 26, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 240 pp.
Meischke, R., Zantkuijl, H.J., Raue, W. en
Rosenberg,
P.T.E.E., 2002. Huizen in Nederland. Friesland en Noord-Holland.
Architectuurhistorische
verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de
Keyser.
Waanders Uitgevers, Zwolle, 336 pp.
Ottenheym, K., 1997. Klassicisme in de
Noordelijke
Nederlanden in de zeventiende eeuw. Bouwkunst op maet en regelen der
Ouden.
Saaltink, H.W., 1980. Hoorn in kaart. Vier
eeuwen Hoornse stadsplattegronden. Uitgave Stichting "De Hoofttoren",
152
pp.
Spies, P., Kleijn, K., Smit, J. en Kurpershoek,
E. (samenstelling), 1991. Het Grachtenboek. SDU Uitgeverij
Koninginnegracht,
Den Haag, 320 pp.
Spies, P., Kleijn, K., Kurpershoek, E., Smit,
J en Speet, B, (samenstelling), 1992. Het Grachtenboek. Deel II.
SDU
Uitgeverij Koninginnegracht, Den Haag, 258 pp.
Stenchlak, M., 2003. Architectuurgids van
Nederland. Een overzicht van de meest markante bouwwerken, hun
ontstaansgeschiedenis,
bouwperiode en -stijlen. Derde herziene en vermeerderde druk. Atrium,
Uitgeverij
Elmar, 247 pp.
Uiterwijk, F., 2003. Syllabus
Bouwkunstcursus,
Vereniging Oud Hoorn, 15 pp.
Wigard, M.P., 2002. J. van Reijendam Czn.,
gemeentearchitect te Hoorn 1900-1905. Cultuurhistorische Reeks Hoorn,
deel
3, Publicatiestichtimng Bas Baltus, Hoorn, 240 pp.
Zantkuijl, H., Boezaard, A., de Galan, G. en
Roozendaal, C., 2001. De ontwikkeling van het woonhuis tot 1940 in
Hoorn. Cultuurhistorische Reeks Hoorn, Deel 2. Publicatiestichting Bas
Baltus, Hoorn, 176 pp.
Zoonen, A. van, 2004. 1852-2004 Het Park.
Anderhalve eeuw aan de Westerdijk. Uitgave van Schouwburg en
Congrescentrum
het Park, Hoorn, 304 pp.
Copyright
Het copyright van de kleurenfoto's op deze website berust bij F.J.P.M.
Kwaad, tenzij anders vermeld.