Frans Kwaad,
fysisch geograaf
Voor foto's van een erosiegebeurtenis en schade door bodemerosie
zie:
Soil
Erosion Images
Soil
Conservation in Europe
Inleiding
Bodemerosie is een versnelde
vorm van het wegspoelen
van grond door regenwater of het wegwaaien van grond. Het doet zich
voor op in cultuur gebracht land, en veroorzaakt
daar veel schade. Ook buiten de landbouw kan veel schade optreden, in
de
vorm van water- en modderoverlast. In feite is deze zgn.
'offsite'-schade de belangrijkste vorm van schade, in ieder geval op
korte termijn. De schade binnen de landbouw is beperkt op korte
termijn. Dit betekent een sterke rem op de bereidheid van boeren om
maatregelen tegen erosie op hun land te nemen, terwijl die toch nodig
zijn om 'offsite'- schade tegen te gaan. Voor veel meer hierover zie de
site: Economic
costs
of
erosion.
Bodemerosie doet zich wereldwijd
voor. Het is in
principe
wel bekend wat de oorzaak van bodemerosie is, nl. verwijdering van de
natuurlijke vegetatie, en onder welke
omstandigheden het optreedt, maar niet met welke snelheid. De snelheid
is sowieso (veel) hoger dan onder natuurlijke condities, maar we zouden
graag met enige nauwkeurigheid kunnen voorspellen,
hoevéél bodemverlies er
precies optreedt onder een gegeven
regenbui op een gegeven hellend stuk land met een gegeven begroeiing.
Als we dat zouden kunnen, dan zouden we de boeren daarmee een middel in
handen kunnen geven om doelgericht erosieremmende maatregelen te nemen
op hun bedrijf. Er zijn, wat dat betreft, wel globale stelregels, zoals
de grond zoveel mogelijk bedekt houden met groeiend gewas, gewasresten
of een onder- of tussengewas, en/of het aanpassen van de wijze en het
tijdstip van grondbewerking of het zelfs geheel of gedeeltelijk
achterwege laten van grondbewerking, zgn. 'conservation tillage' of
'zero tillage'. In de natuur wordt de grond ook niet bewerkt.
Op
de voorspelling van de erosienelheid is al vele jaren het
bodemerosieonderzoek voornamelijk gericht geweest, tot nog
toe echter zonder bevredigend resultaat. Er zijn diverse zgn.
erosiemodellen ontwikkeld, maar geen ervan voorspelt de mate van erosie
met een bevredigende nauwkeurigheid. Het meest bekende en oudste
erosiemodel is de zgn. 'Universal
Soil
Loss
Equation,
USLE'. De
ontwikkeling daarvan is al begonnen in de jaren '40 op
erosieproefvelden in de USA. Het wordt nog steeds toegepast. Je kunt er
het gemiddelde jaarlijkse bodemverlies van een hellende akker door
regen mee berekenen. Je moet daarvoor natuurlijk wel bepaalde dingen
weten. De USLE ziet eruit als volgt:
A =
RKLSCP
A = gemiddeld jaarlijks bodemverlies
R = regenfactor
K = bodemfactor
L = hellinglengtefactor
S = hellingsghoekfactor
C = gewasfactor
P = maatregelfactor
Om A te berekenen moet je dus
getalwaarden invoeren voor de genoemde factoren. Hoe kom je aan die
waarden voor een bepaalde akker in een bepaalde streek in een bepaald
land? De waarden van de factoren zijn overal anders, behalve L en S. Ze
verschillen van land tot land, van plaats tot plaats, van gewas tot
gewas en per teeltwijze van het gewas incl. de wijze van bodembewerking
en de daarvoor gebruikte machines. Voor ieder landbouwgebied op aarde
moeten dus de waarden van de R-, K-, C- en P-factoren opnieuw worden
vastgesteld. De waarde van de R-factor wordt berekend uit langjarige
neerslaggegevens, de waarde van de K-factor uit een aantal
eigenschappen van de grond en de waarde van de C- en de P-factor door
onderzoek op proefvelden. De waarden van de L- en S-factor
(hellinglengte en hellingshoek) zijn niet lokatiegebonden. Deze zijn
bepaald door onderzoek op proefvelden met verschillende hellinglengten
en hellingshoeken.
Deze manier van werken wordt
genoemd de empirische of proefondervindelijke werkwijze. Die werkwijze
is zeer arbeidsintensief en tijdrovend. De resultaten zijn niet
overdraagbaar van de ene plaats naar de andere. De metingen moeten
steeds opnieuw worden uitgevoerd bij de invoering van een nieuwe gewas
of bij verandering van de werkwijze van de boer. En bij de empirische
aanpak worden de optredende processen, krachten en weerstanden buiten
beschouwing gelaten. Het is een zgn. 'black box'-benadering, waarbij
aan de hand van metingen op proefvelden een statistische relatie wordt
vastgesteld tussen de genoemde factoren en de gemeten bodemverliezen.
Om deze redenen is men al langere tijd
bezig om de erosiesnelheid op een andere manier te voorspellen, nl.
door wél uit te gaan van de optredende processen en krachten en
de weerstand van de bodem. Dat
zijn de zgn. 'physically based' of 'process based' erosiemodellen. Een
bekend model uit deze categorie is het WEPP-model
(Water Erosion Prediction Project) uit de USA. Voor Zuid-Limburg is het
LISEM-model
ontwikkeld (Limbourg Soil Erosion Model).
De
'process based' modellen zijn ook bedoeld om de erosie tijdens
één
bepaalde regenbui te berekenen, dus niet een langjarig gemiddelde. Maar
daarbij loop je aan tegen het probleem dat de omstandigheden op een
akker dynamisch zijn in ruimte en tijd. Dat maakt het voorspellen van
de
erosiesnelheid zo lastig. Velerlei omstandigheden spelen een rol bij
bodemerosie en die veranderen tijdens een regenbui en in de loop van
het groeiseizoen. Hoe kom je dan aan getalwaarden voor
de variabelen in je model?
Een grote onbekende is nog
steeds het optreden van rillerosie. Rills zijn kleine erosiegeultjes.
Wanneer en waar vormen zich rills en wat is
hun onderlinge afstand? Daar zijn we nog steeds niet
achter. Dat is een belangrijke hinderpaal bij onze pogingen om de
mate van erosie te voorspellen m.b.v. 'process based' modellen.
Rillerosie is nl. een belangrijke vorm
van
bodemerosie. Een groot deel van het bodemverlies door bodemerosie komt
op rekening van rillerosie.
Er rijzen nog andere
vragen, zoals:
1. Bodemerosie kan niet volledig worden uitgebannen op landbouwgrond.
Wat is dan een aanvaardbare mate van bodemerosie, de zgn. 'soil loss
tolerance'?
2. Moeten we ons bij de bestrijding van bodemerosie richten op de veel
voorkomende kleinere erosiegebeurtenissen of op de zeldzame grote
gebeurtenissen? Zijn daarvoor dezelfde of verschillende maatregelen
nodig? Vergelijk dit met de bescherming tegen overstroming door de zee
met een zgn. herhalingstijd van eens in de 10.000 jaar in Nederland.
Hoe groot is de schade, als zoiets gebeurt en hoe is de verhouding
kosten-baten?
Erosieproefvelden zijn een
belangrijk hulpmiddel bij het onderzoek. Op erosieproefvelden kunnen
verschillende maatregelen worden uitgeprobeerd en
vergeleken. Ze dienen ook voor de toetsing van modeluitkomsten.
Hieronder wordt getoond, hoe dat in zijn werk gaat.
Erosieproefveld - Soil loss plot -
Experimental plot - Runoff plot
Stormschade
Damage by gale wind
Voor een beschrijving
van de teeltsystemen en resultaten
van het onderzoek ga naar Kwaad-VanDerZijp-VanDijk-1998
.
Hier volgt een samenvatting van de
proefveldresultaten (bron):
Inleiding
Bodemerosie en wateroverlast zijn milieuproblemen die zich voordoen in
het heuvelland van Zuid-Limburg. Door te telen in een bodembedekker
vermindert de erosiegevoeligheid van de bieten- en de maïsteelt.
Dit gaat echter ten koste van de opbrengst. In samenwerking met de
Universiteit van Amsterdam is door de proefboerderij Wijnandsrade
onderzocht hoe teelttechnische maatregelen zowel ten aanzien van de
opbrengst als ten aanzien van de erosiebeperking kunnen worden
geoptimaliseerd.
Proefopzet
Proeven werden aangelegd in bieten en bij de continuteelt van
snijmaïs. In de objecten werden diverse manieren van
grondbewerking, zowel in de zomer als gedurende de winter, met elkaar
vergeleken. Op twee manieren zijn erosiemetingen verricht: bij
natuurlijke neerslag (jaarrond bij maïs) en bij gesimuleerde
neerslag (in het voorjaar bij maïs en suikerbieten). Metingen bij
regensimulatie boden de mogelijkheid om buien met extreem veel neerslag
te simuleren.
Resultaten
De erosiebeschermende teeltsystemen bleken onder extreme omstandigheden
effectiever dan bij natuurlijke neerslag. Erosie gedurende de winter
bij continuteelt snijmaïs kon effectief worden voorkomen door het
uitvoeren van een grondbewerking in de herfst. Hierdoor werd de
afstroming van water met 95% gereduceerd. Het bodemverlies werd
daardoor met 87% teruggebracht. Het maakte hierbij niet uit of er wel
of geen bodembedekker was ingezaaid. Wel beperkte deze bodembedekker
erosie in het erop volgende voorjaar. Door de teelt van een
bodembedekker droogde de bovenlaag van de bouwvoor in het voorjaar
trager op. Inzaai in de bodembedekker leidde tot een lager plantaantal
en een wat tragere opkomst bij maïs en bieten door het langer nat
en koud blijven van de bodem. De teelt van de bodembedekker had geen
meetbare invloed op de bodemvruchtbaarheid. Inzaai in een bodembedekker
zonder zaaibedbereiding leidde zowel bij maïs als bieten tot een
5% lagere opbrengst en iets mindere kwaliteit. Het bodemverlies werd er
in het voorjaar sterk door beperkt. De afvoer van water werd enigszins
verminderd. Komt de bodembedekker door omstandigheden niet aan
bedekking van de bodem toe, dan leidde dat tot een toename van zowel
waterafvoer als van bodemverlies. Door in de bodembedekker een
bewerking uit te voeren, kon het negatieve effect op de opbrengst
teniet worden gedaan. De bescherming tegen erosie nam daarmee echter
af. Werd deze bewerking uitgevoerd met behulp van een paraploeg of
zaairijfrees dan leidde dat nog steeds tot een aanzienlijke beperking
van het bodemverlies. Door oppervlakkig een volvelds zaaibedbereiding
uit te voeren, nam de afstroming van water toe. Bodemverlies werd
hierbij onder extreme omstandigheden toch nog sterk beperkt (tot 70%).
Gemeten bij natuurlijke neerslag was de bodemafvoer echter slechts 20%
lager dan bij de gangbare teeltwijze. Een alternatief voor de inzaai in
een bodembedekker is het aanbrengen van een strodek. Dit gaf een sterke
afname van erosie. De afvoer van water werd met 80% verminderd; de
afvoer van grond met eveneens 80%. Voordeel bij dit systeem is dat de
gangbare teeltwijze kan worden gevolgd. Bovendien wordt de afstroming
van water in dit systeem aanzienlijk verminderd. De teelt van bieten en
maïs in een bodembedekker vraagt een aangepaste teeltwijze.
Zaaimethode, grond bewerking, bemesting, plaag- en onkruid bestrijding
zijn afwijkend van de gangbare teeltwijze. Wordt in de bodembedekker in
het voorjaar nog volvelds een grond bewerking uitgevoerd, dan zijn
nauwelijks aanpassingen nodig.
Conclusies
- Grondbewerking in de herfst, dat wil zeggen ploegen of
stoppelbewerking, geeft een zeer sterke vermindering van de afstroming
van water en grond gedurende de winter.
- De teelt van rogge als bodembedekker in de continueteelt van
maïs levert als gevolg van late inzaai en trage begingroei
gedurende het grootste gedeelte van de winter nauwelijks aanvullende
bescherming.
- Inzaai van een roggebodembedekker kan ertoe leiden dat het perceel in
het voorjaar later bewerkbaar is als gevolg van het trager opdrogen van
de bodem. Onder extreme omstandigheden van neerslag wordt een reductie
van ruim 10% bereikt. Er blijkt een verschil te bestaan tussen rogge en
gele mosterd. Een gele mosterdbodembedekker gaf onder extreme
omstandigheden een reductie van meer dan 50%.
- Deze teeltwijze geeft een behoorlijke opbrengstreductie (5%), vraagt
een aangepaste (duurdere) teeltwijze (zaaitechniek, onkruidbestrijding,
plaagbestrijding, aangepaste bemesting en een beperking van de
toepassingsmogelijkheden van drijfmest). Een niet geslaagde
bodembedekker leidt bij deze teeltwijze tot een toename van erosie ten
opzichte van de gangbare praktijk. Het is dus van groot belang om niet
alleen een bodembedekker in te zaaien, maar vooral om daadwerkelijk ook
een bodembedekking te verkrijgen.
- Door toepassing van een oppervlakkige grondbewerking (paraploeg, zaai
rijfrees of oppervlakkige zaaibed bereiding) bij de teelt in een
bodembedekker kan opbrengstderving worden voorkomen. De effectiviteit
tegen erosie neemt ten opzichte van inzaai zonder zaaibed af, maar
blijft aanzienlijk beter dan de gangbare teeltwijze. Naarmate de bodem
intensiever is bewerkt, neemt de bescherming af. Het gebruik van de
zaai rijfrees geeft een afname van het bodemverlies van 70-80%, de
paraploeg van 40-60% en een volvelds oppervlakkig zaaibed 20-70%. Onder
extreme omstandigheden van neerslag is de werking effectiever dan onder
minder extreme, natuurlijke omstandigheden. Afstroming van water wordt
niet of nauwelijks beperkt. De benodigde aanpassingen bij de teeltwijze
zijn beperkt.
- Een alternatief voor de teelt in een bodembedekker is het opbrengen
van bodembedekkend materiaal nadat de meeste bewerkingen zijn
uitgevoerd. Dit kan in de vorm van stro. De teelt kan dan bijna geheel
volgens de gangbare wijze worden uitgevoerd. In de proeven werd een
bedekking van drie ton verhakseld stro per ha aangebracht. Dit leidt
tot een aanzienlijke afname van de afvoer en een zeer aanzienlijke
vermindering van het bodemverlies zonder dat dit ten koste gaat van de
opbrengst. Hoe de verdeling van stro onder praktijkomstandigheden
uitvoerbaar is en wat de invloed op de insporing is, moet nog nader
worden bekeken. Het heeft duidelijke voordelen boven de inzaai in een
bodembedekker omdat in dit systeem niet alleen het bodemverlies, maar
ook de afvoer van water wordt beperkt.