Erosieproefvelden Zuid-Limburg

Frans Kwaad,
fysisch geograaf

Home


Voor foto's van een erosiegebeurtenis en schade door bodemerosie zie:

 Soil Erosion Images
 Soil Conservation in Europe
 

Inleiding

Bodemerosie is een versnelde vorm van het wegspoelen van grond door regenwater of het wegwaaien van grond. Het doet zich voor op in cultuur gebracht land, en veroorzaakt daar veel schade. Ook buiten de landbouw kan veel schade optreden, in de vorm van water- en modderoverlast. In feite is deze zgn. 'offsite'-schade de belangrijkste vorm van schade, in ieder geval op korte termijn. De schade binnen de landbouw is beperkt op korte termijn. Dit betekent een sterke rem op de bereidheid van boeren om maatregelen tegen erosie op hun land te nemen, terwijl die toch nodig zijn om 'offsite'- schade tegen te gaan. Voor veel meer hierover zie de site: Economic costs of erosion.

Bodemerosie doet zich wereldwijd voor. Het is in principe wel bekend wat de oorzaak van bodemerosie is, nl. verwijdering van de natuurlijke vegetatie, en onder welke omstandigheden het optreedt, maar niet met welke snelheid. De snelheid is sowieso (veel) hoger dan onder natuurlijke condities, maar we zouden graag met enige nauwkeurigheid kunnen voorspellen, hoevéél bodemverlies er precies optreedt onder een gegeven regenbui op een gegeven hellend stuk land met een gegeven begroeiing. Als we dat zouden kunnen, dan zouden we de boeren daarmee een middel in handen kunnen geven om doelgericht erosieremmende maatregelen te nemen op hun bedrijf. Er zijn, wat dat betreft, wel globale stelregels, zoals de grond zoveel mogelijk bedekt houden met groeiend gewas, gewasresten of een onder- of tussengewas, en/of het aanpassen van de wijze en het tijdstip van grondbewerking of het zelfs geheel of gedeeltelijk achterwege laten van grondbewerking, zgn. 'conservation tillage' of 'zero tillage'. In de natuur wordt de grond ook niet bewerkt. 

Op de voorspelling van de erosienelheid is al vele jaren het bodemerosieonderzoek voornamelijk gericht geweest, tot nog toe echter zonder bevredigend resultaat. Er zijn diverse zgn. erosiemodellen ontwikkeld, maar geen ervan voorspelt de mate van erosie met een bevredigende nauwkeurigheid. Het meest bekende en oudste erosiemodel is de zgn. 'Universal Soil Loss Equation, USLE'. De ontwikkeling daarvan is al begonnen in de jaren '40 op erosieproefvelden in de USA. Het wordt nog steeds toegepast. Je kunt er het gemiddelde jaarlijkse bodemverlies van een hellende akker door regen mee berekenen. Je moet daarvoor natuurlijk wel bepaalde dingen weten. De USLE ziet eruit als volgt:

     A = RKLSCP
A = gemiddeld jaarlijks bodemverlies
R = regenfactor
K = bodemfactor
L = hellinglengtefactor
S = hellingsghoekfactor
C = gewasfactor
P = maatregelfactor

Om A te berekenen moet je dus getalwaarden invoeren voor de genoemde factoren. Hoe kom je aan die waarden voor een bepaalde akker in een bepaalde streek in een bepaald land? De waarden van de factoren zijn overal anders, behalve L en S. Ze verschillen van land tot land, van plaats tot plaats, van gewas tot gewas en per teeltwijze van het gewas incl. de wijze van bodembewerking en de daarvoor gebruikte machines. Voor ieder landbouwgebied op aarde moeten dus de waarden van de R-, K-, C- en P-factoren opnieuw worden vastgesteld. De waarde van de R-factor wordt berekend uit langjarige neerslaggegevens, de waarde van de K-factor uit een aantal eigenschappen van de grond en de waarde van de C- en de P-factor door onderzoek op proefvelden. De waarden van de L- en S-factor (hellinglengte en hellingshoek) zijn niet lokatiegebonden. Deze zijn bepaald door onderzoek op proefvelden met verschillende hellinglengten en hellingshoeken.

Deze manier van werken wordt genoemd de empirische of proefondervindelijke werkwijze. Die werkwijze is zeer arbeidsintensief en tijdrovend. De resultaten zijn niet overdraagbaar van de ene plaats naar de andere. De metingen moeten steeds opnieuw worden uitgevoerd bij de invoering van een nieuwe gewas of bij verandering van de werkwijze van de boer. En bij de empirische aanpak worden de optredende processen, krachten en weerstanden buiten beschouwing gelaten. Het is een zgn. 'black box'-benadering, waarbij aan de hand van metingen op proefvelden een statistische relatie wordt vastgesteld tussen de genoemde factoren en de gemeten bodemverliezen. Om deze redenen is men al langere tijd bezig om de erosiesnelheid op een andere manier te voorspellen, nl. door wél uit te gaan van de optredende processen en krachten en de weerstand van de bodem. Dat zijn de zgn. 'physically based' of 'process based' erosiemodellen. Een bekend model uit deze categorie is het WEPP-model (Water Erosion Prediction Project) uit de USA. Voor Zuid-Limburg is het LISEM-model ontwikkeld (Limbourg Soil Erosion Model).

De 'process based' modellen zijn ook bedoeld om de erosie tijdens één bepaalde regenbui te berekenen, dus niet een langjarig gemiddelde. Maar daarbij loop je aan tegen het probleem dat de omstandigheden op een akker dynamisch zijn in ruimte en tijd. Dat maakt het voorspellen van de erosiesnelheid zo lastig. Velerlei omstandigheden spelen een rol bij bodemerosie en die veranderen tijdens een regenbui en in de loop van het groeiseizoen. Hoe kom je dan aan getalwaarden voor de variabelen in je model?

Een grote onbekende is nog steeds het optreden van rillerosie. Rills zijn kleine erosiegeultjes. Wanneer en waar vormen zich rills en wat is hun onderlinge afstand? Daar zijn we nog steeds niet achter. Dat is een belangrijke hinderpaal bij onze pogingen om de mate van erosie te voorspellen m.b.v. 'process based' modellen. Rillerosie is nl. een belangrijke vorm van bodemerosie. Een groot deel van het bodemverlies door bodemerosie komt op rekening van rillerosie.

Er rijzen nog andere vragen, zoals:
1. Bodemerosie kan niet volledig worden uitgebannen op landbouwgrond. Wat is dan een aanvaardbare mate van bodemerosie, de zgn. 'soil loss tolerance'?
2. Moeten we ons bij de bestrijding van bodemerosie richten op de veel voorkomende kleinere erosiegebeurtenissen of op de zeldzame grote gebeurtenissen? Zijn daarvoor dezelfde of verschillende maatregelen nodig? Vergelijk dit met de bescherming tegen overstroming door de zee met een zgn. herhalingstijd van eens in de 10.000 jaar in Nederland. Hoe groot is de schade, als zoiets gebeurt en hoe is de verhouding kosten-baten?      

Erosieproefvelden zijn een belangrijk hulpmiddel bij het onderzoek. Op erosieproefvelden kunnen verschillende maatregelen worden uitgeprobeerd en vergeleken. Ze dienen ook voor de toetsing van modeluitkomsten. Hieronder wordt getoond, hoe dat in zijn werk gaat.


 

Overzicht van de eerste serie van 12 proefvelden met drie teeltsystemen van snijmais en een braakveld, aangelegd in drievoud om statistische toetsing van de verschillen mogelijk te maken, lokatie Proefboerderij Wijnandsrade, 1986. Een deel van de geërodeerde grond blijft achter in de opvang- en verzamelgoten die direct aansluiten aan de proefvelden (rechts). Vandaar loopt het afstromende water en meegevoerde grond door pijpleidingen over de wendakker voor de tractor naar opvangbakken voor water en geërodeerde grond (onder de oranje dekzeilen). De grond is löss. De proefvelden werden eens in de vier weken bezocht. Het opvangsysteem was ontworpen om max. 200 mm neerslag te kunnen verwerken.

 
 

Bewerking van een proefveld met de rotorkopeg. Links en rechts liggen geploegde proefvelden.

 
 

Inzaai van mais op een proefveld

 
 

Plaatsing van de meetopstellingen op de eerste serie van 12 proefvelden.

 

  Erosieproefveld

  Erosieproefveld - Soil loss plot - Experimental plot - Runoff plot




Proefveld met opvanggoot

 
 

Opvanggoot met deksel

 
 

Opvanggoot (zonder afdekking) met opgevangen sediment. Een ander deel van de geërodeerde grond wordt door het afstromende water meegevoerd naar een systeem van opvangbakken.

 
 
 


Proefveld met opvangsysteem voor water en geërodeerde grond, voorzien van pluviograaf, meetgoot en peilschrijver.

 
 


Drietraps opvangsysteem van water en sediment met spleetverdelers om 10% te bemonsteren en zijgootjes om 90% te laten weglopen.

 
 

Opvangsysteem van water en sediment met peilschrijver.
Collecting and recording system was designed for 4 weeks and max. 200 mm rainfall.





  Multislot divisor
Spleetverdeler voor het nemen van een 10% monster - Multislot divisor for 10% runoff sampling



Er ging ook wel eens wat mis. Sometimes things went wrong:


Zuid-Limburg proefveld

Grondwater in de kuil waar geen ondiep grondwater bekend was (schijngrondwater?)
Groundwater in the pit where no groundwater was known to occur (perched water table?)


Zuid-Limburg proefveld

Grondwater in de kuil waar geen ondiep grondwater bekend was (schijngrondwater?)
Groundwater in the pit where no groundwater was known to occur (perched water table?)



Zuid-Limburg proefveld

Opvangbakken gaan drijven door grondwater
Floating runoff container in groundwater



Zuid-Limburg proefveld

  Stormschade
Damage by gale wind



Tweede serie van 24 proefvelden (8 systemen in drievoud) met regensimulator, 1990.
This second series of 24 plots (8 cropping sytems in triplicate) was under constant surveillance.

 
 


Regensimulator in bedrijf

 
 

Bord met uitleg bij de proefvelden

 

Voor een beschrijving van de teeltsystemen en resultaten van het onderzoek ga naar Kwaad-VanDerZijp-VanDijk-1998 .

Hier volgt een samenvatting van de proefveldresultaten (bron):

Inleiding
Bodemerosie en wateroverlast zijn milieuproblemen die zich voordoen in het heuvelland van Zuid-Limburg. Door te telen in een bodembedekker vermindert de erosiegevoeligheid van de bieten- en de maïsteelt. Dit gaat echter ten koste van de opbrengst. In samenwerking met de Universiteit van Amsterdam is door de proefboerderij Wijnandsrade onderzocht hoe teelttechnische maatregelen zowel ten aanzien van de opbrengst als ten aanzien van de erosiebeperking kunnen worden geoptimaliseerd.

Proefopzet
Proeven werden aangelegd in bieten en bij de continuteelt van snijmaïs. In de objecten werden diverse manieren van grondbewerking, zowel in de zomer als gedurende de winter, met elkaar vergeleken. Op twee manieren zijn erosiemetingen verricht: bij natuurlijke neerslag (jaarrond bij maïs) en bij gesimuleerde neerslag (in het voorjaar bij maïs en suikerbieten). Metingen bij regensimulatie boden de mogelijkheid om buien met extreem veel neerslag te simuleren.

Resultaten
De erosiebeschermende teeltsystemen bleken onder extreme omstandigheden effectiever dan bij natuurlijke neerslag. Erosie gedurende de winter bij continuteelt snijmaïs kon effectief worden voorkomen door het uitvoeren van een grondbewerking in de herfst. Hierdoor werd de afstroming van water met 95% gereduceerd. Het bodemverlies werd daardoor met 87% teruggebracht. Het maakte hierbij niet uit of er wel of geen bodembedekker was ingezaaid. Wel beperkte deze bodembedekker erosie in het erop volgende voorjaar. Door de teelt van een bodembedekker droogde de bovenlaag van de bouwvoor in het voorjaar trager op. Inzaai in de bodembedekker leidde tot een lager plantaantal en een wat tragere opkomst bij maïs en bieten door het langer nat en koud blijven van de bodem. De teelt van de bodembedekker had geen meetbare invloed op de bodemvruchtbaarheid. Inzaai in een bodembedekker zonder zaaibedbereiding leidde zowel bij maïs als bieten tot een 5% lagere opbrengst en iets mindere kwaliteit. Het bodemverlies werd er in het voorjaar sterk door beperkt. De afvoer van water werd enigszins verminderd. Komt de bodembedekker door omstandigheden niet aan bedekking van de bodem toe, dan leidde dat tot een toename van zowel waterafvoer als van bodemverlies. Door in de bodembedekker een bewerking uit te voeren, kon het negatieve effect op de opbrengst teniet worden gedaan. De bescherming tegen erosie nam daarmee echter af. Werd deze bewerking uitgevoerd met behulp van een paraploeg of zaairijfrees dan leidde dat nog steeds tot een aanzienlijke beperking van het bodemverlies. Door oppervlakkig een volvelds zaaibedbereiding uit te voeren, nam de afstroming van water toe. Bodemverlies werd hierbij onder extreme omstandigheden toch nog sterk beperkt (tot 70%). Gemeten bij natuurlijke neerslag was de bodemafvoer echter slechts 20% lager dan bij de gangbare teeltwijze. Een alternatief voor de inzaai in een bodembedekker is het aanbrengen van een strodek. Dit gaf een sterke afname van erosie. De afvoer van water werd met 80% verminderd; de afvoer van grond met eveneens 80%. Voordeel bij dit systeem is dat de gangbare teeltwijze kan worden gevolgd. Bovendien wordt de afstroming van water in dit systeem aanzienlijk verminderd. De teelt van bieten en maïs in een bodembedekker vraagt een aangepaste teeltwijze. Zaaimethode, grond bewerking, bemesting, plaag- en onkruid bestrijding zijn afwijkend van de gangbare teeltwijze. Wordt in de bodembedekker in het voorjaar nog volvelds een grond bewerking uitgevoerd, dan zijn nauwelijks aanpassingen nodig.

Conclusies
- Grondbewerking in de herfst, dat wil zeggen ploegen of stoppelbewerking, geeft een zeer sterke vermindering van de afstroming van water en grond gedurende de winter.

- De teelt van rogge als bodembedekker in de continueteelt van maïs levert als gevolg van late inzaai en trage begingroei gedurende het grootste gedeelte van de winter nauwelijks aanvullende bescherming.

- Inzaai van een roggebodembedekker kan ertoe leiden dat het perceel in het voorjaar later bewerkbaar is als gevolg van het trager opdrogen van de bodem. Onder extreme omstandigheden van neerslag wordt een reductie van ruim 10% bereikt. Er blijkt een verschil te bestaan tussen rogge en gele mosterd. Een gele mosterdbodembedekker gaf onder extreme omstandigheden een reductie van meer dan 50%.

- Deze teeltwijze geeft een behoorlijke opbrengstreductie (5%), vraagt een aangepaste (duurdere) teeltwijze (zaaitechniek, onkruidbestrijding, plaagbestrijding, aangepaste bemesting en een beperking van de toepassingsmogelijkheden van drijfmest). Een niet geslaagde bodembedekker leidt bij deze teeltwijze tot een toename van erosie ten opzichte van de gangbare praktijk. Het is dus van groot belang om niet alleen een bodembedekker in te zaaien, maar vooral om daadwerkelijk ook een bodembedekking te verkrijgen.

- Door toepassing van een oppervlakkige grondbewerking (paraploeg, zaai rijfrees of oppervlakkige zaaibed bereiding) bij de teelt in een bodembedekker kan opbrengstderving worden voorkomen. De effectiviteit tegen erosie neemt ten opzichte van inzaai zonder zaaibed af, maar blijft aanzienlijk beter dan de gangbare teeltwijze. Naarmate de bodem intensiever is bewerkt, neemt de bescherming af. Het gebruik van de zaai rijfrees geeft een afname van het bodemverlies van 70-80%, de paraploeg van 40-60% en een volvelds oppervlakkig zaaibed 20-70%. Onder extreme omstandigheden van neerslag is de werking effectiever dan onder minder extreme, natuurlijke omstandigheden. Afstroming van water wordt niet of nauwelijks beperkt. De benodigde aanpassingen bij de teeltwijze zijn beperkt.

- Een alternatief voor de teelt in een bodembedekker is het opbrengen van bodembedekkend materiaal nadat de meeste bewerkingen zijn uitgevoerd. Dit kan in de vorm van stro. De teelt kan dan bijna geheel volgens de gangbare wijze worden uitgevoerd. In de proeven werd een bedekking van drie ton verhakseld stro per ha aangebracht. Dit leidt tot een aanzienlijke afname van de afvoer en een zeer aanzienlijke vermindering van het bodemverlies zonder dat dit ten koste gaat van de opbrengst. Hoe de verdeling van stro onder praktijkomstandigheden uitvoerbaar is en wat de invloed op de insporing is, moet nog nader worden bekeken. Het heeft duidelijke voordelen boven de inzaai in een bodembedekker omdat in dit systeem niet alleen het bodemverlies, maar ook de afvoer van water wordt beperkt.

--------------------------------------------------------------------------------------------------

In 1990 is door het Landbouwschap een Erosieverordening uitgevaardigd met teeltvoorschriften waaraan de boeren in Zuid-Limburg zich moeten houden. De verordening is enkele malen herzien. Ga naar
Erosieregels Zuid-Limburg voor de laatste wijziging (ingegaan 1 januari 2014). De belangrijkste maatregel voor de boeren is het toepassen van NKG (niet-kerende grondbewerking, zie verderop voor meer info). Daarnaast worden maatregelen genomen door het Waterschap Roer en Overmaas (sinds 1 jan. 2017 deel van Waterschap Limburg), met name de aanleg van buffer- of retentiebekkens.

Hieronder de kernpunten uit de erosieverordening 2013
De erosieverordening is aangepast op basis van de laatste inzichten. In belangrijke mate betreft het een vereenvoudiging van de eerdere erosieverordening. De nieuwe verordening treedt op 1 september 2013 in werking. Onderstaand de kernpunten.

Waar geldt de erosieverordening?

De erosieverordening is van toepassing:
•in Zuid-Limburg, ten zuiden van de wegen Sittard-W ehr en Sittard-Urmond en
•buiten het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van de Geul en de Gulp.

Welke maatregelen zijn altijd verplicht?

Een ondernemer moet:
•zo snel mogelijk, maar binnen een maand na de oogst, een grondbewerking uitvoeren die
minimaal 15 centimeter diep is (*)en
•bij het inzaaien van bieten, maïs of uien de sporen van de trekkerwielen wissen, behalve als de
directzaaimethode wordt toegepast en
•percelen met een hellingspercentage van 18% of meer uitsluitend als grasland gebruiken.
(*)Dit hoeft niet bij een grasondergroei of meerjarige teelten. De diepte kan worden beperkt
tot 10 centimeter als er een hamsterovereenkomst van toepassing is.

Welke maatregelen moeten aanvullend worden getroffen?

Op landbouwpercelen steiler dan 2 % en langer dan 50 meter kan een ondernemer kiezen uit één van
de volgende maatregelen. Er is geen melding nodig (*)!
1. Niet-kerende grondbewerking plus een bodembedekker (de bodembedekker kan achterwege
blijven als er op 15 september nog een gewas op hetland staat (**)of,
2. Ploegen in combinatie met de teelt van wintergraan die voor 1 januari van het betreffende teeltjaar
wordt ingezaaid of,
3. Ploegen in combinatie met waterdrempels in de ruggenteelt (aardappeldrempels), die samen
100 m3 per hectare kunnen bergen of,
4. ploegen in combinatie met een buffervoorziening van 100 m3 per hectare, die aanwezig moet zijn
voor 1 januari van het betreffende teeltjaar.
(*)Een melding is niet nodig, maar het is wel raadzaam om zelf vast te leggen welke bewerking
is uitgevoerd. Dit om discussie te voorkomen na eenhevige probleembui.
(**)Let wel, de datum van 15 september geldt niet voormaïs. Na maïs moet op grond van de
mestregels altijd een bodembedekker.

Welke alternatieve maatregelen kunnen worden toegepast?

In plaats van de maatregelen 1 t/m 4 kan een ondernemer alternatieven toepassen. Voorwaarde is dat
het effect vergelijkbaar is met een buffer van 100 m3 per hectare.
Bovendien is een melding verplicht, vóór 1 januari van het betreffende teeltjaar.
Twee maatregelen zijn in de erosieverordening uitgelicht:
•  Ondiep ploegen:Een kerende grondbewerking tot maximaal 12 cm diep, eventueel
gecombineerd met het breken van de bodem op groterediepte. De bewerking wordt uitgevoerd in
combinatie met een bodembedekking. Omdat de bodembedekker sterker wordt ingewerkt dan bij
de niet-kerende grondbewerking, is er een restopgave van 10 m3 per hectare.
•  Mulchsysteem:Een teeltsysteem waarbij in het najaar de bodem wordt geploegd, gevolgd door
de inzaai van een bodembedekking en een niet kerende zaaibereiding in het voorjaar. Het
erosieremmende effect van het systeem is 80 m3 per ha. De restopgave is 20 m3 per hectare.

Meer informatie en ontheffingsformulieren

Binnenkort ontvangen alle ondernemers in Zuid-Limburg een brochure, waarin tevens verwijzingen
naar internetsites zijn opgenomen.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Aanpak wateroverlast en bodemerosie in hellend gebied volgens het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
Inherent aan het reliëfrijke landschap van Zuid-Limburg is dat als het hevig regent het regenwater over het bodemoppervlak gaat afstromen. Daar waar de bodem onvoldoende is beschermd worden door het afstromende water bodemdeeltjes meegevoerd (bodemerosie). Door de glooiingen in het terrein concentreert het afstromende water zich in stroombanen. Hierdoor kan op wegen en in laag gelegen delen van de bebouwde omgeving water- en modderoverlast ontstaan.

Het voorkomen van bodemerosie is enerzijds nodig om de bodemvruchtbaarheid in stand te houden, voor het waterschap is het anderzijds vooral belangrijk om aanslibbing in regenwater-buffers en water- en modderoverlast tegen te gaan. Het verminderen van de hoeveelheid oppervlakkig afstromend water en bodemerosie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De provincie heeft hierin een coördinerende taak en geeft hier vanuit het ruimtelijke beleid voor het buitengebied via het Provinciaal Omgevingsplan Lim-burg, het gebiedsgericht werken en het provinciaal Meerjarenprogramma Plattelandsontwikke-ling invulling aan. De taakuitoefening van het waterschap omvat ondermeer aanleg, beheer en onderhoud van regenwaterbuffers, leegloopvoorzieningen, toevoervoorzieningen en lijnvormige elementen. De gemeenten hebben een verantwoordelijkheid voor het oplossen van lokale knelpunten. Deze knelpunten houden vaak verband met plaatselijke wateroverlast en problemen met de gemeentelijke infrastructuur.

De agrarische sector heeft een grote verantwoordelijkheid bij de aanpak van wateroverlast en bodemerosie omdat met name op landbouwgronden op hellingen de bron van het probleem ligt. De landbouw kan de afstromende hoeveelheid water en modder beperken door het nemen van teelttechnische maatregelen. Betrokken partijen streven bij de aanpak van de wateroverlast en erosie naar een duurzame aanpak met name gericht op het treffen van bronmaatregelen. Deze zorgen ervoor dat het regenwater beter wordt vastgehouden op de plaats waar het valt, zodat een groter deel in de bodem infiltreert en minder oppervlakkige afstroming optreedt. De meest effectieve bronmaatregel op akkers is niet-kerende grondbewerking met de toepassing van een bodembedekking die in het voorjaar niet wordt ondergewerkt (mulchen). Met de betrokken partijen is afgesproken dat deze werkwijze vanaf 2013 verplicht wordt, tenzij alternatieve maatregelen genomen worden die vergelijkbaar effectief zijn. Dit is ook zo opgenomen in de Erosieverordening van het Productschap Akkerbouw. (N.B. Deze regeling is per 1 januari 2014 ongewijzigd overgenomen door het Ministerie van Economische Zaken). Tot en met 2012 wordt niet-kerende grondbewerking met bodembedekking gestimuleerd door de meerkosten (gemiddeld € 50 per hectare per jaar) te vergoeden (zie programma 5 Instrumenten). Tevens wordt in de periode 2009 - 2011 een Interregproject BodemBreed uitgevoerd met als een van de doelen de verbetering van het werken en de vergroting van het areaal met niet-kerende grondbewerking plus de verdere verspreiding van de kennis en ervaring van deze goede landbouwpraktijk. Daarnaast heeft het waterschap twee adviseurs ingehuurd die agrariërs op individuele basis advies geven over het praktisch inpassen van niet-kerende grondbewerking met mulch in hun bedrijfsvoering.

Daar waar veel akkerland aanwezig is, zijn lijnvormige elementen (groenstroken en graften) nodig om diffuus oppervlakkig afstromend water af te remmen en/of te geleiden. Als er wordt geploegd, dan dienen via de Erosieverordening door de agrariër onderaan akkers groenstroken of groenvlakken te worden aangelegd. Het waterschap legt groenstroken aan of bevordert de aanleg en instandhouding van groenstroken als deze een meer dan plaatselijk belang hebben. Deze groenstroken hebben een meer robuuste vorm en krijgen meestal een dammetje of profiel om water extra af te remmen of af te leiden. Waar water geconcentreerd afstroomt, wenst het waterschap grasbanen aan te leggen om geul- en stroombaanerosie in akkers te voorkomen. De grasbaan functioneert als een veilige toevoervoorziening naar regenwaterbuffers toe. Daar waar de hoeveelheid afstromend water voldoet aan de normen van het waterschap, zullen deze grasbanen primaire wateren worden. Anders worden het secundaire wateren. De overige lijn-vormige elementen zullen ook in een legger worden opgenomen en er zullen daartoe bestemde keurbepalingen op van toepassing zijn. Een andere effectieve brongerichte maatregel is het uitbreiden van het areaal grasland. Vooral op steile hellingen bovenstrooms van bebouwing en op dalbodems is dit zeer effectief. Als hier opnieuw behoefte aan is, dan overweegt het waterschap om met financiële ondersteuning van de Provincie Limburg de regeling Permanent grasland aan voor weilanden en lijnvormige ele-menten voort te zetten.

Hoewel bovenstaande maatregelen een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van overlast kan deze niet volledig voorkomen worden. Daarom heeft het waterschap (voor een belangrijk deel in landinrichtingsverband) ongeveer 300 regenwaterbuffers aangelegd en wor-den in de planperiode nog eens ca. 25 regenwaterbuffers aangelegd. Bij hevige neerslag bergen deze tijdelijk het oppervlakkig afstromende water zodat wateroverlast voorkomen wordt. Om het risico op geulerosie in stroombanen die het water naar de buffers toe leiden te beperken is op veel plaatsen de aanleg van adequate toevoervoorzieningen, vooral in de vorm van grasbanen, noodzakelijk. Met de realisatie van de genoemde maatregelen voldoen de watersystemen in 2018 aan de normering voor wateroverlast. Doordat bij het toetsen van de dimensionering van de regen-waterbuffers aan de vereiste normering kon worden uitgegaan van een verplichte toepassing van niet-kerende grondbewerking, werd de grotere hoeveelheid water die in regenwaterbuffers geborgen zou moeten worden om aan de normering te voldoen sterk verminderd. De uitgaven voor noodzakelijke investeringen in de vergroting van regenwaterbuffers wordt daardoor verminderd van bijna € 40 miljoen naar circa 15 miljoen.


Niet kerende grondbewerking (NKG)
- Praktijknetwerk niet-kerende grondbewerking
- Slotbrochure Praktijknetwerk niet-kerende grondbewerking
- Brochure niet-kerende grondbewerking
- Aan de slag met niet-kerende grondbewerking
- Paul Geelen - Niet-kerende grondbewerking in de strijd tegen watererosie
- Machines voor niet-kerende grondbewerking
- Voor- en nadelen van niet-kerende bodembewerking