Over de bouwhistorie van de Hoofdtoren te Hoorn

Frans J.P.M. Kwaad


Home
Vereniging Oud Hoorn - Hoofdtoren
Vereniging Hendrick de Keyser


"Ooit omringde elke zichzelf respecterende stad zich met een complex van muren, wallen, torens, poorten en grachten. Met een imposante omwalling, van verre zichtbaar, presenteerde de stad zich niet alleen als onneembare vesting, maar straalde zij vooral ook macht, rijkdom en onafhankelijkheid uit."

(Westerheem, februari 2011, p. 48)

Inhoud van de site
- Inleiding
- De_gedeeltelijke bekleding_van de Hoofdtoren met_Gobertangesteen
- Waarom Gobertangesteen, en waarom niet overal Gobertangesteen?
- De Hoofdtoren als accijnshuis
- De Hoofdtoren als Hoofdpoort
- De Hoofdtoren op historische stadsplattegronden van Hoorn
- Historische afbeeldingen van de Hoofdtoren
- Enkele voorlopige conclusies
- Bronnen


Inleiding
In deze website wordt aan de hand van oude afbeeldingen een bepaald aspect van de bouwgeschiedenis van de Hoofdtoren te Hoorn belicht. De Hoofdtoren is gebouwd in 1532. Het is een verdedigingstoren die hoorde bij de in 1508 begonnen omwalling van de stad. In 1614 nam de Hoornse kamer van de Noordsche Compagnie of Compagnie van Spitsbergen voor de walvisvangst zijn intrek in de Hoofdtoren. Vermoedelijk is dit gepaard gegaan met bouwkundige aanpassingen. In 1642 is deze compagnie weer opgeheven. In 1651 is een belangrijke verbouwing van de voorgevel uitgevoerd, waarbij o.a. de topgevel is veranderd van trapgevel in tuitgevel. Het is niet bekend, wanneer de eerste aanbouwen aan de toren zijn gebouwd, en wanneer deze weer zijn afgebroken. Ze komen in ieder geval al voor op de oudste afbeelding van de toren (de kaart van Guicciardini uit 1582)

De Hoofdtoren heeft de vorm van een rondeel (halfrond). De gevel aan de voorzijde of landzijde van de toren is vlak en bestaat uit baksteen. De zeezijde van de toren wordt omspoeld door het (destijds) zoute water van de Zuiderzee. De gevel aan de zeezijde biedt een opvallende aanblik. Deze gevel is halfrond en bestaat voor tweederde deel uit witte kalksteen en voor eenderde deel uit baksteen. De grens tussen de twee steensoorten verloopt rafelig. Is dit altijd zo geweest, m.a.w. is de toren zo gebouwd en, zo ja, waarom? Of is de huidige aanblik van de zeezijde het gevolg van latere veranderingen? Over deze vraag gaat deze website.

Klik hier voor een bericht van aannemer Abma-Ursem over de restauratie van de Hoofdtoren in 2004.



De Hoofdtoren (1532, 1651), het Houten Hoofd (1464, 1608) en de Sas (sluis, 1778), uit de lucht gezien in 1958. Klik hier voor de ontwerptekening van de sluis (Westfries Archief, inv. nr. 2580).

 

 


De voorzijde of landzijde van de Hoofdtoren. De klokketoren is er in 1651 opgezet. Toen is ook de topgevel veranderd van trapgevel in tuitgevel. In 1750 is de klokkentoren verbrand en weer hersteld. Een opvallende versiering van de gevel is de zgn. driepas (het klaverbladmotief). De driepas is een element uit de gotiek (ca. 1250-1550). De driepassen komen niet voor op het schilderij van de Hoofdtoren van Jan Abrahamsz Beerstraten (1622-1666). Daarop zien we een boogfries met enkelvoudige bogen. Het schilderij is van na 1651. Is het schilderij van Beerstraten niet natuurgetrouw of is nadien de driepas aangebracht op de gevel? Een fries met driepassen is ook te zien op de gravure uit 1751 van de brand in de Hoofdtoren. Idem op een tekening uit 1823 van de toren (zie verder).


 
  Hoofdtoren_FKwaad

De zeezijde van de Hoofdtoren en het Houten Hoofd


Hoofdtoren


Het bakstenen deel van de zeezijde van de Hoofdtoren. Boven het deurtje rechts bevindt zich een fries met het opschrift "Gaet in doer die enghe poort".


Velius schrijft in zijn Kroniek van Hoorn (1648) het volgende over de bouw van de Hoofdtoren in 1532:
"Dit jaer werd ook de groote tooren gesticht aen 't Hoofd, en na dat de grond wel met palen geheijt, en met balken gegort was, soo werd den eersten steen op den sesten Augustus geleijd: en daer na wrocht men hem te met op, binnen aen de land-zijde met gemeene bak-steen, en aen den zee-kant met groote graauwe steenen soo hoog als de dijk was, en daer boven met kleijne grauwe steenen: daer werden geen kosten aen gespaert, en is een fraij werk, dat de haven in 't innekomen niet weijnig verciert.

Eer dat dese tooren gemaekt werd, was een kleijn aerden blok-huijs bij den ingank van 't Hoofd, alwaer te vooren de gewoonlijke wacht gehouden werd. Stond ook een meel-molen dicht daer bij op het groote lege veld dat toen bij het gat van de haven was. Dit was soo in 't jaer 1447 en noch lange daer na. Wanneer de molen voorsz. weg geraekt is heb ik niet konnen vinden. Ik moet met een woord hier bij voegen, 't gene mij op andere tijden wel geseijd en diets gemaekt is, dat het gat van de haven eertijds veel oostelijker soude geweest hebben, dan nu, te weten, bij den tooren op 't Baed-land aen de west-zijde, en dat het omtrent desen tijd een wijl voor of na gebragt soude wesen ter plaetse, daer het tegenwoordig is. Maer de stads oude memorien brengen sulks niet mede, en blijkt eer het tegendeel uijt al 't gene, dat ik tot noch toe gesien hebbe, immers seer klaerlijk, dat te deser tijd, toen dese tooren nieu gemaekt werd, het niet anders was, als nu."


Hoofdtoren_Voet2011

Restauratie van de voet van de Hoofdtoren in mei 2011. Dit betreft de "groote graauwe steenen" waarover Velius spreekt.


De bekleding van de zeezijde van de Hoofdtoren met Gobertange steen

Stenvert et al. (2006) geven de volgend korte schets van de Hoofdtoren: "Ter bescherming van het in 1464 aangelegde ‘Houten Hoofd’ - waar de grotere schepen afmeerden - werd in 1532-'34 de Hoofdtoren (Hoofd 2) gebouwd. Deze halfronde laat-gotische geschutstoren op vijfhoekige onderbouw is aan de zeezijde met Gobertange- en Ledesteen bekleed en voorzien van een weergang op rondbogenfries. Aan de landzijde heeft de toren enkele speklagen en aan de noordzijde staat een traptoren. Van 1614 tot 1645 was de Compagnie van Spitsbergen in de bovenzaal gevestigd, waartoe de toegang werd veranderd. In 1651 verloor de toren zijn defensieve functie geheel. Men wijzigde toen de trapgevel aan de landzijde in een tuitgevel en plaatste een dakruiter met een uurwerkgeleding van ionische zuiltjes en daarboven twee achtkantige lantaarns. Daarin hangen een klok uit 1522 en een door François en Pieter Hemony gegoten klok uit 1646. De dakruiter werd in 1750 na brand hersteld. De toren is gerestaureerd in 1905-'07, in 1992 en in 2003-'04."

Zij zeggen het volgende over de gebruikte natuursteen: "Veel van de in Noord-Holland gebruikte natuursteen was afkomstig uit het huidige België. Vanaf het begin van de 14de eeuw werd via de Schelde en zijn zijstromen kalksteen aangevoerd uit het gebied rond Brussel. Deze kalksteen - met als algemene naam witte arduin - onderscheidt men in twee hoofdgroepen, een harde en weervaste steen gewonnen ten oosten van Brussel en een zachtere steen uit het gebied tussen Brussel en Gent. De eerste soort wordt Gobertangesteen of Brabantse arduin genoemd, de tweede Ledesteen of Vlaamse arduin. De Gobertangesteen leent zich goed voor gevelbekleding, de Ledesteen meer voor hoekblokken, geprofileerde lijsten en beeldhouwwerk. Zo zijn de speklagen van de torens van de Zuiderkerk te Enkhuizen (1445-1518) en de Grote Kerk te Monnickendam (1520-'50) van Gobertangesteen. Uit Ledesteen opgetrokken zijn de zuilen in het schip van de Oude Kerk te Amsterdam (1390) en die van de Westerkerk te Enkhuizen (1488-'92). Aan de Grote Kerk te Alkmaar en de Hoofdtoren te Hoorn (1532-'34) is zowel Lede- als Gobertangesteen toegepast."

Merk op, dat Stenvert et al. spreken over een bekléding van de gevel met Gobertangesteen. Een bekleding van de gevel met natuursteen werd regelmatig toegepast in die tijd. Als dat ook voor de Hoofdtoren het geval is, bestaat de gevel aan de zeezijde dus niet door-en-door uit Gobertangesteen, maar alleen de buitenste stenenlaag.

Het onderscheid tussen Gobertange en Ledesteen is lastig. Quist (2011) legt uit waarom. Zijn proefschrift over witte Belgische steen aan de TU Delft is hier te lezen en te downloaden. Over de Hoofdtoren gaf hij als zijn mening: "Mijn eerste reactie op de toepassing van baksteen en natuursteen aan de Hoofdtoren is overigens dat het hier meer gaat om estetische redenen met de bedoeling om macht uit te stralen naar buiten (natuursteen) terwijl de binnenkant "gewoon" met baksteen bekleed is. Ik neem ook aan dat de draagconstructie van de toren ook aan de waterzijde bestaat uit baksteen en dat de natuursteen slechts bekleding is." (Bericht 26-2-2010)

In het Jaarverslag over 2004 van de Vereniging Hendrick de Keyser wordt over de in dat jaar uitgevoerde restauratiewerkzaamheden van de Hoofdtoren onder meer het volgende gezegd: "Gedurende de zomermaanden is de natuurstenen bekleding van de zee-gevel ingrijpend gerepareerd en waar nodig vervangen." Het staat dus vast dat de toren is bekleed met Gobertangesteen en er niet door-en-door uit is opgetrokken. Wat zit er achter de natuurstenen gevelbekleding, m.a.w. waaruit bestaat de volledige muurdikte? Is dat baksteen?

Aannemer Abma-Ursem drukt zich als volgt uit: "De halfrond gemetselde muur die naar de zee is gericht, is deels opgemetseld met Gobertange, een Belgische kalksteen, deels met een roodbruine baksteen. De naar de stad gekeerde vlakke muur heeft eveneens deze baksteen, maar heeft een in kleur afwijkende voeg." De aannemer spreekt dus niet over een bekleding van de gevel.

D.d. 24 maart 2011 stuurde de Vereniging Hendrick de Keyser de volgende aanvullende informatie: "De torenmuur is als volgt geconstrueerd: hij heeft een gemetseld binnenblad, dan puin/mortel e.d, en dan het buitenblad dat uit massief natuursteen bestaat. De natuurstenen blokken hebben een variabele dikte (voor de verankering in de muur), variërend ca 20-40 cm diep. Soms zijn ze nog groter en steken ze zelfs geheel door in het binnenblad. Het gaat dus niet om een ‘bekleding’ van een gemetselde muur, maar een constructie waar het natuursteen geheel deel van uitmaakt. Het natuursteenwerk loopt door tot de voet van de toren."
Een vergelijkbare constructie, met een opvulling van breuksteen, hebben de muren van de Romaanse St.Veronakapel
.

Velius schrijft over de Hoofdtoren: "...daer werden geen kosten aen gespaert, en is een fraij werk, dat de haven in 't innekomen niet weijnig verciert."
Is het niet vreemd om een verdedigingswerk zo 'fraij' te willen maken, en voor het fraaie uiterlijk zoveel kosten te willen maken? Mij dunkt, dat zo'n verdedigingswerk toch vooral stevig en sterk moest zijn, en dus vooral dikke muren moest hebben (info), en afschrikwekkend moest overkomen, of beter nog onopvallend. Of was het in de zestiende eeuw niet ongebruikelijk om (kostbare) natuursteen toe te passen voor de muren van een verdedigingswerk? Er zijn diverse voorbeelden bekend van historische bouwwerken met een gevelbekleding van natuursteen, een zgn. parement. Joost de Vree zette me op het spoor daarvan:
Sint Lievensmonstertoren, Zierikzee, 15e eeuw.  "De toren is opgetrokken met enkele miljoenen bakstenen. Ze kwamen onder andere uit de omgeving van Dordrecht, Rotterdam en Gouda. De buitenkant van de toren werd bekleed met duur natuursteen. De kleine witte blokken van zandhoudende kalksteen komen uit de streek ten noorden en oosten van Brussel. Deze steen wordt Brabantse witte arduin genoemd. Bekender is de naam Gobertanger naar één van de vindplaatsen. Voor ingewikkelder werk, zoals voor de steunberen en pinakels, werd de Vlaamse witte arduin of Ledesteen gebruikt, afkomstig uit de gebieden ten westen van Brussel. ......... Omstreeks 1510 werd de bouw gestaakt. Minder goede tijden waren aangebroken. De stad verarmde en de middelen ontbraken om de toren te voltooien. De bouwkosten van de toren, zoals die verwezenlijkt was, bedroegen niet minder dan bijna F 100.000,- , een fabelachtig hoog bedrag."
De Hervormde Kerk te Scherpenisse "De bakstenen kerk is bijna volledig bekleed met natuursteen, een teken van niet onaanzienlijke rijkdom van het dorp gedurende de bouwperiode. Het is een zestiende eeuwse kerk met oudere delen die rond 1565 is overgegaan naar de reformatie."
Vestingstad Hulst (16e eeuw) "De opgaande bakstenen muren zijn twee meter dik en bekleed met natuursteen. Het gewelf bestaat afwisselend uit baksteen en natuursteen en is 1,25 meter dik."
Domtoren van Utrecht (15e eeuw) "De kern van de Domtoren is vrijwel geheel van baksteen. Voor een rijker effect werd deze kern grotendeels bekleed met natuursteen, die geïmporteerd moest worden uit België en Duitsland. Oorspronkelijk bestond de bekleding vooral uit tufsteen uit de Eifel, met grote hoekstenen van Namense steen.  Hier en daar was ook rode zandsteen in de toren verwerkt, afkomstig van de romaanse voorganger van de huidige Dom. Bij de eerste grote herstelbeurt van 1517-1520 werd vooral Bentheimer zandsteen, Namense steen, Baumberger steen en kalksteen uit Avesnes toegepast. Namense en Baumberger steen werden ook veel bij latere restauraties gebruikt. De oorspronkelijke bakstenen plint van de Domtoren werd in 1866 grotendeels vervangen door Portland kalksteen. Overigens is uit archivalia en sporen ter plaatse af te leiden dat de Domtoren oorspronkelijk geschilderd was: de twee vierkanten waren grotendeels steenrood en de lantaarn was stralend wit."
Delft  "Het Noorderkoor en -transept van de Oude Kerk uit het begin van de zestiende eeuw, en de achthoekige bovenste delen van de vijftiende-eeuwse toren van de Nieuwe Kerk. Beide zijn geheel bekleed met natuursteen."
Grote Kerk Breda, 1410-1520  "Opvallend is daarbij, dat het gehele gebouw bekleed is met ZuidNederlandse natuursteen."
De Waag, Leiden, 1657. "De Waag is geheel opgetrokken uit baksteen, maar de gevel en begane grond zijn bekleed met natuursteen."
Middelburg in Vlaanderen, Kasteel Bladelin 15e-16e eeuw "Het  neerhof  zelf  kenmerkte  zich  door  een  lange  voorgevel,  opgebouwd  uit  ca.  1m  dikke baksteenmuren, bekleed met waterafstotende witsteen uit Gobertange onder en net boven de waterlijn en voorzien van torens en witstenen bekleding van kantelen en daknokken." 

De kalksteenblokken van een dergelijke gevelbekleding of parement waren doorgaans een centimeter of  20 diep. In al deze gevallen, met uitzondering van Kasteel Bladelin, had de natuurstenen gevelbekleding waarschijnlijk niets te maken met een bescherming tegen aantasting door zout zeewater (zie verder). "Voor een rijker effect": dat zal de reden zijn geweest. Kennelijk paste dit wel in de tijd van de Gotiek, en kwam dit niet pas op tijdens de Renaissance. Ga naar Gobertangesteen en klik daar op "Fiche pdf" voor de kenmerken van deze kalksteensoort.


Hoofdtoren

Het is onwaarschijnlijk, dat het hier afgebeelde deel van de Hoofdtoren in 1532 is gebouwd zoals we het nu kennen. Let op het rafelige contact tussen de kalksteen en de baksteen. Dit moet een gevolg zijn van een latere verandering. Let ook op de horizontale banden van witte kalksteen in het bakstenen deel. Deze banden (zgn. speklagen) hadden (en hebben) een puur decoratieve functie. Het bakstenen muurdeel lag dus in het zicht, toen het werd gebouwd. Wat te denken van het doorlopende boogfries boven het kalkstenen én het bakstenen muurdeel? Dat ziet eruit, alsof het in één werkgang is gemaakt. Er zijn geen berichten over beschadiging van de toren door beschieting vanaf zee en latere reparatie van de schade. Bovendien: waarom zou een eventuele schade dan niet zijn gerepareerd met kalksteen i.p.v. baksteen (aangenomen dat de zeezijde oorspronkelijk volledig uit kalksteen is opgetrokken)? Wat zit er achter of onder de natuurstenen gevelbekleding, m.a.w. waaruit bestaat de body van de muren van deze verdedigingstoren? Doorgaans werd in de 16e eeuw baksteen gebruikt voor stadsmuren en verdedigingstorens. Aannemer Abma zegt: "Het bouwwerk staat op een plint van hardstenen blokken op de fundering, met daaronder houten palen. Tegen deze plint zijn eeuwen geleden hardstenen blokken gestort om de getijden te breken." 


Vragen en veronderstellingen
Concreet geformuleerd kunnen de volgende vragen over de Hoofdtoren worden gesteld:
1. Waarom is niet rondom een-en-dezelfde steensoort gebruikt voor de gevel van de toren? Waarom zijn twee steensoorten gebruikt, en wel baksteen voor de landzijde en kalksteen voor (een deel van) de zeezijde?
2. Waarom is slechts een deel van de gevel aan de zeezijde van de toren bekleed met kalksteen, en bestaat een ander deel uit baksteen? Deze vraag staat centraal in deze website.
3. Hoe dik is de natuurstenen bekleding van een deel van de zeezijde, en welke steensoort zit er onder de bekleding? Is dat baksteen?
4. Is de toren in 1532 gebouwd zoals hij er nu nog uitziet, of zijn er nadien veranderingen doorgevoerd?

Opgemerkt moet worden dat de zeezijde van de toren wordt omspoeld door het (destijds) zoute water van de Zuiderzee.

Er bestaan verschillende (onbewezen) verklaringen voor de toepassing van twee verschillende steensoorten, met name voor het gebruik van kalksteen voor (een deel van) de zeezijde:
     1. Door het gebruik van witte kalksteen voor de zeezijde zou de toren beter zichtbaar zijn uit zee. Dat zou nuttig zijn voor de zeevarenden op de Zuiderzee. Daar staat tegenover dat zichtbaarheid eerder een nadeel dan een voordeel is voor een verdedigingswerk. Door zijn goede zichtbaarheid was de toren een makkelijk te lokaliseren doelwit voor beschieting vanaf zee. Later is tot nut van de zeevarenden een havenlicht of lantaarn geplaatst bij het gat van de haven (vandaar Lantaarndijk, later Hay). Kennelijk bestond daaraan behoefte (varen bij nacht). Deze lantaarn staat afgebeeld op de kaart van Hoorn van Blaeu (1630) en op het panorama van Hoorn, getiteld Encomion Hornanum (1640-1660). Op bekend water, zoals de Zuiderzee, bepaalde men zijn koers en positie op grond van ervaring, eventueel met gebruikmaking van zgn. leeskaarten, voorzien van tekeningen van kustprofielen en andere informatie over de route (lees verder). Herkenningspunten op de kust waar men langs voer, waren dus inderdaad van belang voor de navigatie. De Hoofdtoren was in 1532 niet de hoogste toren van Hoorn, zeker niet zonder het klokkentorentje dat er pas in 1651 op is gezet, en was dus niet het eerste 'landmark' van Hoorn dat in zicht kwam voor varenden op de Zuiderzee. Naast of in combinatie met leeskaarten werden wel zgn. paskaarten, voorzien van windrozen en kompaslijnen, gebruikt voor de navigatie. Klik op de volgende paskaarten van de Zuiderzee:
Zuiderzee 1585 - Lucas Jansz Waghenaer
Zuiderzee 1590 - Lucas Jansz Waghenaer
Zuiderzee 1664 - Hendrick Doncker
Zuiderzee 1668 - Pieter Goos
Zuiderzee 1680 - Johannes van Keulen
Zuiderzee 1712 - Nicolaas Witsen
Zuiderzee 1735 - Johannes van Keulen 
Zuiderzee 1771 - Johannes van Keulen

      2. De kalksteen zou beter bestand zijn tegen de inwerking van het zoute water van de Zuiderzee dan baksteen. Dit vindt enige steun in de volgende passage van Velius: "In 1541 bouwde men een nieuwe muur tussen het Hoofd en de Baadlandstoren, met grote bentheimerstenen (zandsteen, FK) van de grond af tot een stuk boven het water en daarvandaan verder met dubbelgebakken steen." Dit duidt erop, dat men voor muurdelen die in contact kwamen met zout zeewater een steensoort gebruikte met een hogere (veronderstelde) hardheid of weerstand tegen zoutschade dan baksteen. Strict genomen had men alleen voor de onderste paar meter van de zeezijde van de Hoofdtoren kalksteen hoeven te gebruiken, als men inderdaad van mening was of de ervaring had dat de betreffende kalksteensoort beter dan baksteen bestand was tegen de inwerking van het zoute zeewater. Dat heeft men niet gedaan. Men heeft een groot deel van de zeezijde van onder tot boven opgetrokken uit kalksteen en een veel kleiner deel van onder tot boven uit baksteen.
      3. Men heeft kalksteen toegepast uit overwegingen van esthetische of representatieve aard, dus vanwege de uitstraling die de toren moest hebben. De Hoofdtoren was een visitekaartje van Hoorn, en is dat nog steeds.
      4. Met baksteen zijn fijnere versieringen in het metselwerk mogelijk dan met de veel grotere kalksteenblokken. Denk aan de boogfriezen, driepassen en vensternissen aan de landzijde. Vandaar baksteen voor de landzijde.
      5. Financiële redenen. Kalksteen (Gobertangesteen) was duurder dan baksteen. Daarom is alleen kalksteen voor de van ver zichtbare zeezijde gebruikt en baksteen voor de landzijde. Tijdens de bouw zou men door verder toegenomen geldgebrek zijn genoodzaakt de zeezijde af te bouwen met baksteen.
      6. Er was onvoldoende aanvoer van de gebruikte kalksteensoort tijdens de bouw. Vandaar baksteen voor een deel van de zeezijde.
      7. De zeezijde van de toren is tijdens de bouw in 1532 volledig met kalksteen bekleed. In later tijd is dat veranderd, en bestaat nu een deel van de gevel aan de zeezijde uit baksteen.

Klik op zoutverwering voor meer informatie.

Janse en Van Straalen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg spreken zich in hun boek "Middeleeuwse stadswallen en stadspoorten in de lage landen" (1975, p. 130) duidelijk uit voor de eerste hypothese:
"De toren werd in de jaren 1532-1534 gebouwd ter bescherming van het in 1464 aangelegde houten havenhoofd en de haventoegang. De plattegrond is halfcirkelvormig op veelhoekige voet aan de zeezijde en recht aan de stadzijde. De buitenzijde is aan de waterkant voor twee derde geheel bekleed met witte Brabantse natuursteen en de rest van de ronding aan de noordzijde bestaat uit baksteen met enkele witte zogenaamde speklagen. De witte bekleding houdt verband met de zichtbaarheid uit zee. Het bakstenen gedeelte was uit zee niet te zien."

Om hun woorden kracht bij te zetten geven zij een schets van de ligging van de Hoofdtoren:

Hoofdtoren

Deel van een kaartje met de plaats (A) en de oriëntatie van de Hoofdtoren in Hoorn.
Bron: Janse en Van Straalen, 1975.


Impliciet ligt in de visie van Janse en Van Straalen besloten, dat de gebruikte kalksteensoort veel duurder was dan baksteen. Want, als dat niet zo was, zou men zeker de gehele halfronde zeezijde hebben bekleed met kalksteen. Dat zou nl. een veel fraaier beeld hebben opgeleverd dan de toren thans te zien geeft. Hoe groot was de besparing, t.o.v. de totale bouwkosten van de toren, die men hierdoor heeft bereikt? En zat de stad Hoorn in 1532 zo slecht bij kas, dat men deze besparing belangrijker vond dan een onberispelijk uiterlijk aanzien van de toren? Om dit te kunnen beoordelen zijn gegevens nodig over het prijsverschil tussen baksteen en de gebruikte natuursteen en de financiële situatie van de stad Hoorn in 1532. Hiervoor zijn we aangewezen op berichten van tijdgenoten. Wat betreft de prijzen van bouwmaterialen zijn deze berichten erg schaars. De enige makkelijk toegankelijke bron is een pagina op de site van het "International Institute of Social History". Klik hier voor prijzen en hier voor uitleg. Maar de informatie die daar wordt gegeven, is jammergenoeg toch te fragmentarisch om een uitspraak te kunnen doen over het prijsverschil tussen natuur- en baksteen in 1532. Archiefstudie in het Oud Archief van Hoorn is noodzakelijk. 


Hoofdtoren Hoorn Orientatie

De oriëntatie van de Hoofdtoren op de windroos (Bron: Kadasterkaart Hoorn-Oost, 1832)



Beeldsnijder

Hoorn op de kaart van Joost Jansz Beeldsnijder, gedateerd 1575

Bekleding van een deel van de gevel aan de zeezijde met kalksteen en een ander deel met baksteen is bouwtechnisch niet onmogelijk, maar roept vooral esthetische bedenkingen op. Het bereikte resultaat is verre van fraai (zie de foto's op deze site). Dit doet eigenlijk afbreuk aan het beoogde (?) rijke effect van de witte kalksteen. Velius schrijft in zijn Kroniek van Hoorn over de toren: "Kosten werden niet gespaard en het is een fraai bouwwerk geworden, dat de haven bij het binnenvaren een mooie aanblik geeft." Volgens Lesger (1990, pp. 206-208) krabbelde Hoorn in de loop van de zestiende eeuw aardig op na een 'periode van ontreddering' in de jaren 1475-1500. Het bouwjaar van de Hoofdtoren (1532) viel wel in een periode van duurte, doordat in 1531 de Sont was gesloten en de belangrijke handelsvaart op de Oostzeegebied stilllag. Door de blokkade van de Sont ontstond grote armoede in het hele land. Toch werden in Hoorn in die jaren, behalve de Hoofdtoren, nog enkele andere grote bouwwerken uitgevoerd, nl. twee verdedigingstorens tussen de Noorderpoort en de Koepoort (1528), de toren van de Grote Kerk (1531), een nieuw weeshuis (1531) en een nieuw gasthuis (1531). In 1534 bleef de Sont gesloten. Toch werd in dat jaar een nieuwe haven aangelegd in Hoorn. Dat kostte een hoop geld aan arbeidsloon, schrijft Velius. Pas in 1537 ging de Sont weer open, waardoor allerlei goederen o.a. graan en noords hout, opeens de helft in prijs daalden.  Dit overziende, was de stad Hoorn in 1532 zeer waarschijnlijk kapitaalkrachtig genoeg om de gehele zeezijde van de Hoofdtoren met witte kalksteen te hebben kunnen bekleden. Geldgebrek was geen reden om het niet te doen. Hebben ze het dus wél gedaan (en is het later veranderd), of was er een andere reden om een deel niet te bekleden?

Waarom zou een verdedigingswerk van verre goed zichtbaar moeten zijn? Daardoor vormt het juist een makkelijk te vinden doelwit vanuit zee. Was camouflage van militaire objecten een overweging in de zestiende eeuw? Citaat uit de website over Kasteel Vredenburg in Utrecht, gebouwd in 1528-1532:
"De opkomst van het vuurwapen in de vijftiende eeuw maakte de bestaande verdedigingswerken kwetsbaar. Vooral de ontwikkeling van het kanon tot een mobiel en daardoor tactisch snel inzetbaar wapen met steeds grotere vuurkracht en ijzeren in plaats van stenen kogels, deed de middeleeuwse vestingwerken op hun grondvesten trillen. Het waren vooral de hoge bakstenen stads- en kasteelmuren die kwetsbaar bleken voor dit geschut. Aanvankelijk konden uitgebreide grachtenstelsels de stedelingen en kasteelheren nog wel wat soelaas bieden, omdat daarmee de afstand tussen de opgestelde vijandelijke kanonnen en de muren vergroot werd, maar het was slechts een kwestie van tijd voordat de toenemende vuurkracht ook de brede grachten zinloos maakte. Gedurende de gehele zestiende eeuw maakte het vuurgeschut een stormachtige ontwikkeling door. De kanonnen die in 1577 bij de belegering van Vredenburg werden gebruikt, hadden al een bereik van meer dan 500 meter. De kanonnen die Maurits enkele decennia later gebruikte, konden zelfs een doel op een kilometer afstand raken. Bovendien kon er op dat moment al door de kanonniers worden gekozen uit diverse soorten projectielen, zoals de massieve gietijzeren ronde kogel of de ontploffende kogel, de voorloper van de granaat. Hoewel aanvankelijk dus nog getracht werd de bestaande middeleeuwse verdedigingswerken aan te passen, werd al snel duidelijk dat geheel nieuwe antwoorden nodig waren. Torens en muren moesten juist worden verlaagd om ze minder kwetsbaar te maken voor de kogels. Daarnaast moesten ze ook verstevigd worden met een zware aarden wal, die enerzijds de kracht van de inslaande kanonskogels moest opvangen en anderzijds de ruimte moest geven voor het opstellen van eigen geschut. Want hoewel de verdediging het hoofddoel bleef, gaf de opstelling van eigen geschut de verdediger de mogelijkheid ook een meer aanvallende positie tegenover de belegeraar in te nemen. Veel ideeën over nieuwe strategieën en verdedigingswerken kwamen aan het einde van vijftiende eeuw uit Italië." 
Wat was hiervan bekend en is hiermee rekening gehouden bij de bouw van de Hoofdtoren als verdedigingswerk? De nieuwe, uit Italië afkomstige inzichten betreffende vestingbouw werden in Nederland vanaf ca. 1540 in praktijk gebracht (zie het boek van Sneep e.a. uit 1982 over vestingbouw). Dat was dus na de aanleg van de stadsomwalling van Hoorn uit 1508 en na de bouw van de Hoofdtoren in 1532. Zie ook Stichting Menno van Coehoorn. Is er een ontwerptekening geweest voor de Hoofdtoren, en is die bewaard gebleven? Is de toren ooit beschoten? Tijdens de slag op de Zuiderzee in 1573 werd daarvoor gevreesd. Nog tijdens de slag werd de hele dijk vanaf het Hoofd tot de Westerpoort van een nieuwe borstwering voorzien (Velius, hertaling, p. 528). Tot beschieting daarvan vanuit zee is het niet gekomen. In 1576 is Adriaan Anthonisz uit Alkmaar betrokken geweest bij de aanleg van verdedigingswerken in Hoorn.    


De Hoofdtoren als accijnshuis bij het Houten Hoofd

Aan de zeezijde van de Hoofdtoren steekt een lange houten aanlegsteiger (het Houten Hoofd) in zee. Deze steiger is gebouwd in 1464, en in 1608 verlengd met een knik. Hij bestond dus al vóór de bouw van de Hoofdtoren. Op de plaats van de toren heeft volgens Velius (1648) eerst een aarden blokhuis gestaan. In het Resolutieboek van Burgemeesters en Vroedschappen van Hoorn staat onder 14 februari 1530 de volgende korte notitie over het fundament van de Hoofdtoren: "Is oick gestempt dat men buijten opt gat vanden haven sullen macken 't fundament van een toeren ende dat op halen (=ophogen) ende te minsten gelijck den aerde soe drae alsmen mach." Hier wordt dus niet gesproken over een aarden blokhuis ter plaatse.

De Hoofdtoren verspert als het ware de toegang tot het Houten Hoofd. Er is alleen een smalle doorgang vlak naast de toren. Waarom is de toren juist op dat punt gebouwd? Wat was de (functionele) relatie tussen de Hoofdtoren en het Houten Hoofd? Wat was de functie van het Houten Hoofd, laad- en losplaats? Kerkmeijer (1941) denkt van niet. Volgens hem was het Houten Hoofd vanwege zijn betrekkelijk lichte constructie alleen geschikt als aanleg- en loopsteiger en niet geschikt voor zware lasten (zie verder voor citaat uit Kerkmeijer). Zeer waarschijnlijk heeft ter plaatse van de smalle toegang tot het Hoofd een poort gestaan, waarvan in 2004 funderingsresten zijn aangetroffen. Daarop slaat ook de bijbeltekst "Gaet in doer die enghe poort" op het  fries, dat ter plaatse is ingemetseld in een kleine aanbouw aan de toren, maar dat afkomstig moet zijn van de vroegere poort. Twee andere bijbelteksten op het fries verwijzen waarschijnlijk naar een vorm van belastingheffing bij het binnengaan van de stad (zie afbeelding verder in deze website).
De Knegt schrijft: "Het zeehoofd bij de Hoofdtoren was in 1464 gebouwd om de grote zeeschepen bij het in- en uitvaren van de haven voor de havenmonding te kunnen manoeuvreren."
In het boek "Hoorn en de zee" uit 2002 (pp. 21-22)  schrijft Van Tartwijk het volgende over de Hoofdtoren en het Houten Hoofd:
"Om de haven tegen vijandelijke invallen te verdedigen werd in 1464 op de plaats van de huidige Hoofdtoren een aarden bastion gebouwd. Daarbij was ook sprake van een 'rechte steiger ten behoeve van de handelsvaart', het Houten Hoofd. Hier werd afgemeerd om handelsbrieven te laten controleren en om accijnzen te betalen. Vanaf deze steiger werden schepen met behulp van een kaapstander of gangspil aan een tros de haven uitgetrokken. In 1471 kwam er een accijnshuisje op het aarden bastion als voorloper van de Hoofdtoren. Deze werd in 1532 gebouwd en kreeg ook de functie van accijnshuis. Het fries op de Hoofdtoren, bij de vroegere doorgang aan de oostzijde (de Enghe Poort), getuigt hiervan."

De Hoofdtoren was dus niet alleen een verdedigingswerk maar had ook de functie van accijnshuis. Dit sluit aan bij het gegeven, dat in het "Vervolg op de Chronyk der Stad Hoorn" (Saaltink, 1992) de Hoofdtoren ook wordt aangeduid als Hoofdpóórt. En ook op de stadsplattegronden van Hoorn van Velius uit 1615 en Blaeu uit 1630 staat een poort getekend in de Hoofdtoren (zie verder). Op historische afbeeldingen van de Hoofdtoren zijn diverse aanbouwen en bijgebouwen te zien, voorzien van poorten, deuren en ramen. Ze zien er niet uit als opslag- of bergplaatsen. Het is voorstelbaar, dat daar administratieve handelingen en/of betalingen werden verricht.

Klik hier voor een archiefstuk uit ca. 1630 getiteld "Consideratie tot preservatie vant hooft".

Velius wijdt een aantal bladzijden (hertaling, pp. 191-200) aan de invoering van sterk verhoogde, nieuwe accijnzen in 1470-1471, in het bijzonder op buiten de stad gebrouwen bier à 15 stuivers per vat (bier was volksdrank bij gebrek aan goed drinkwater), en ook op wijn, koren en zout. Dit leidde tot een heftig oproer (accijnsoproer). In deze tijd werd een nieuw accijnshuisje gebouwd (Velius vermeldt niet wáár in Hoorn), waar de burgers zich zeer laatdunkend over uitlieten. Een vrouwspersoon beweerde dat zij 's nachts de duivel op dit huisje had zien zitten. De heren, hiervan horend, veroordeelden haar om in de eerstvolgende processie mee te lopen met een brandende waskaars in de hand en een houten duivel op haar borst. Sindsdien werden de inwoners van Hoorn door nabuursteden wel duivelsdragers genoemd.   


Hoofdtoren

De Hoofdtoren en het Houten Hoofd. Let op de smalle toegang (met witte leuning) naar het Houten Hoofd vlak langs de toren. Op dat punt zijn in 2004 funderingsresten aangetroffen van een poort die daar zeer waarschijnlijk heeft gestaan.  Op een foto uit de jaren vijftig zijn deze muurresten ook te zien:


Hoofdtoren

Klik hier voor de volledige foto (Collectie P. Nooteboom).  


De Hoofdtóren als Hoofdpóórt
In deze website wordt een aantal schilderijen en kaartfragmenten getoond waarop de Hoofdtoren staat afgebeeld. De hoop was op deze manier een aanknopingspunt te vinden voor de verklaring van het afwijkende bakstenen muurgedeelte van de zeezijde van de toren. Dat is inderdaad een succesvolle aanpak gebleken. Op een afbeelding uit 1609 staat de Hoofdtoren afgebeeld als een poort en ook op de stadsplattegronden van Hoorn van Velius uit 1615 en Blaeu uit 1630 staat een poort getekend in de Hoofdtoren. En in het "Vervolg op de Chronyk der Stad Hoorn" (Saaltink, 1992) wordt de Hoofdtoren  aangeduid als Hoofdpóórt (pp. 17, 40, 252, 260, oorspronkelijke nummering). Het lijkt er dus op, dat de Hoofdtoren is gebouwd als een poort die vanaf zee toegang gaf tot de stad. Het was vervolgens een kleine stap naar de gedachte, dat zich ter plaatse van het bakstenen deel van de zeezijde van de toren ooit een poortopening heeft bevonden. Deze poortopening moet dan later zijn verdwenen en vervangen door het bakstenen muurdeel zoals we het nu kennen. Om commentaar gevraagd, bevestigde de Vereniging Hendrick de Keyser, eigenaar van de Hoofdtoren, deze gedachte. Meer hierover iets verder op deze site.         

De onderstaande, al genoemde, afbeelding uit 1609 geeft een duidelijke weergave van de poort, met toegangen in de voor- en zijgevel:
 


'T Hooft met inganck vanden haven. tot Hooren. Soo als die geweest is. 1609; [Jacobus Stellingwerf]., 1609.


Volgens het Westfries Archief (foto-1009) is dit een "Gefantaseerde voorstelling van de Hoofdtoren met ingang van de Binnenhaven in 1609". Schrickx bespreekt deze afbeelding in het artikel "Hersensmedingen van Andries Schoemaker" in het Kwartaalblad van Oud Hoorn (2008, nr. 2, pp. 51-57). Andries Schoemaker (1660-1735) tekende "historische reconstructies" van kastelen, kerken, kloosters en andere gebouwen. Hij riep de hulp in van Jacobus Stellingwerf (1667-1727) om fraaiere versies van zijn onbeholpen tekeningen te maken. Ze zijn niet naar het leven getekend. Zo is de bovenstaande afbeelding van de Hoofdtoren in 1609 zeer waarschijnlijk gebaseerd op de plattegrond van Hoorn van Velius uit 1615. De afbeelding is dus geen fantasie maar een verfraaide weergave van de schetsmatige afbeelding van de Hoofdtoren op de plattegrond van Velius, en voegt dus niets toe aan onze kennis van de Hoofdtoren uit de tijd kort na 1600. Schoemaker was zich hiervan overigens zelf wel bewust, schrijft Schrickx. Na het overlijden van Stellingwerf maakte Schoemaker gebruik van de diensten van Cornelis Pronk (1691-1759), die wel naar het leven tekende.

Het poortkarakter van de Hoofdtoren is ook duidelijk te zien op de stadsplattegronden van Hoorn van Velius (1615) en Blaeu (1630). Zie de plattegronden verder op deze website. Maar hoe groot is de historische betrouwbaarheid van deze stadsplattegronden? De vraag, of in de Hoofdtoren wel of geen poort aanwezig is geweest, en zo ja, waar zich precies de poortopeningen hebben bevonden, is hiermee niet definitief beantwoord. In de landzijde van de toren zijn nu geen sporen waarneembaar van een vroegere poort.Op oude afbeeldingen van de Hoofdtoren zijn wel aanbouwen aan de toren en bijgebouwen te zien met daarin een poort.

In 2003 is de Hoofdtoren in eigendom verworven door de Vereniging Hendrick de Keyser. In het Jaarverslag over 2003 van de Vereniging staat het volgende over de Hoofdtoren:
"In 1532 werd de ingang van de haven voorzien van een zware kanonstoren, die tevens de toegangspoort vormde voor wie vanaf het houten hoofd de stad wilde binnengaan. ..... Dat men zich in 1532 zeer wel bewust was van de prominent plek van deze toren, bewijst het feit dat kosten noch moeite gespaard werden om er een architectonisch pronkstuk van te maken. 
Na 1600 .... werd de oude poortdoorgang naar het houten hoofd, die zich achter de aangebouwde traptoren bevond, dichtgemetseld en vervangen door een 'wandelpoortje' door de onderbouw van de traptoren. Aan de oude, brede onderdoorgang herinnert een fries uit 1532 met de tekst "Gaet in doer die enghe poort, Gheeft de Keyser wat hem toebehoort en gheeft God wat God toebehoort. Deze wijziging had waarschijnlijk plaats in 1614, toen de Compagnie van Spitsbergen zijn intrek nam in de bovenzaal van de toren. ... Deze ruimte ... werd toegankelijk gemaakt via een stenen binnentrap die in de plaats kwam van het gesloopte ondergedeelte van de traptoren."

Het Jaarverslag over 2004 van de Vereniging Hendrick de Keyser bevat de volgende passage over de restauratiewerkzaamheden in 2004 van de Hoofdtoren:
"Gedurende de zomermaanden is de natuurstenen bekleding van de zee-gevel ingrijpend gerepareerd en waar nodig vervangen. Het metselwerk aan de landzijde was in 2003 reeds onder handen genomen. Een verrassend onderdeel van deze restauratie bestond uit de reparatie van de geveldelen die zich onder het wateroppervlak bevonden. Hiervoor moest eerst een stalen damwand rond de toren worden geslagen, waarna de voet kon worden drooggelegd. Twee onverwachte details kwamen vervolgens aan het licht. Naast de toren bevond zich een funderingsrest van een poort die vroeger – toen de toren nog aansloot op de stadsmuur – een doorgang naar de stad moet hebben gegeven. Bij een vorige restauratie was de voet van de toren rondom voorzien van een betonnen bekleding, die meteen een deel van de oude fundering afsloot. Waarschijnlijk speelde die betonbekleding een beschermende rol toen de toren nog werd blootgesteld aan eb en vloed en de zware golven van de Zuiderzee. Voor het relatief stabiele waterpeil van het huidige IJsselmeer was deze bescherming overbodig en de betonschil maakt een inspectie van de torenvoet onmogelijk. Het betonwerk is geheel verwijderd, het achterliggende natuur- en baksteenwerk hersteld en vervolgens is de gevel weer netjes met de oude materialen aangevuld en ingeboet. Aan het einde van het jaar klotste het water weer op vertrouwde wijze langs de Hoofdtoren." 

Op 7 februari 2011 liet de Vereniging Hendrick de Keyser voorts het volgende weten:
"Waarom van het torendeel een stukje van baksteen is, heeft inderdaad te maken met het feit dat dit stukje vroeger achter de bescherming van een aanbouw zat (de vroegere dwarspoort, die op veel afbeeldingen staat). Bij de vorige restauratie (door de Gemeente) is hier archeologisch onderzoek gedaan en die gegevens moeten dus bij de Gemeentelijke Dienst zijn.
Bij onze laatste restauratie hebben wij de funderingsaanzet van die dwarspoort ook teruggevonden en weer gedeeltelijk hersteld (zit onder de houten steiger). Van de poort in de zijmuur van de toren zelf zijn geen aanwijzingen gevonden. Zoals al blijkt op de latere prenten fungeert op een gegeven moment het kleine poortje als doorgang.
Dat de grote poort er was, is ons inziens zeker; de tekst op het fries uit 1532 verwijst daarnaar: “Gaet in doer die enghe poort”. Doch die grote poort is spoedig verdwenen. In ons Jaarverslag 2003 pg. 11 gaan wij ervan uit dat die poort vervangen is door de kleine doorgang in 1614, omdat toen de Compagnie van Spitsbergen zijn intrek in de bovenzaal nam. Ten behoeve van deze bestemming is de – thans nog aanwezige – stenen trap naar de bovenzaal gemetseld. Die lijkt door de vroegere grote toegangspoort heen te lopen.
Bovendien is bij de verbouwing in 1651 (toen de klokketoren werd geplaatst) ook de vlakke gevel verandert: niet alleen werd de trapgevel een halsgevel, maar op de begane grond werd de entree-partij veranderd. Daardoor was een grote poort aan de zijkant functieloos.
Resumerend: de grote poort was er; het verklaart deels waarom er aan die zijde baksteen zit (maar o.i. is de belangrijkste reden dat het in de zestiende eeuw al tot de landzijde behoorde); de grote poort is vervangen door de kleine ergens in de periode 1614-1651."

Hierbij zijn twee opmerkingen te maken: (1) Het bakstenen deel van de zeezijde van de toren loopt helemaal door tot aan de dakrand van de toren. Op de schilderijen die we kennen van de Hoofdtoren, komen geen aanbouwen voor die tot de dakrand reiken. (2) In het bakstenen muurdeel komen opvallende horizontale banden, bestaand uit kalksteen, voor (zgn. speklagen). Deze banden hebben een puur decoratieve functie, en bewijzen dus dat het bakstenen muurdeel in het zicht viel toen het werd gebouwd. Deze twee punten maken het onwaarschijnlijk dat "het feit dat dit stukje vroeger achter de bescherming van een aanbouw zat (de vroegere dwarspoort, die op veel afbeeldingen staat)" kan gelden als verklaring voor het bakstenen deel van de zeezijde van de toren. Het lijkt waarschijnlijker, dat we de verklaring moeten zoeken in een grote poort die zich in de zeezijde van de toren heeft bevonden, ter plaatse van het huidige bakstenen deel. Let wel: tot nu toe zijn (nog) geen bouwsporen gevonden van een poortdoorgang door de toren. De enige aanknopingspunten daarvoor zijn de stadsplattegronden van Velius (1615) en Blaeu (1630). Velius tekent een poort in de toren op zijn plattegrond van Hoorn uit 1615, maar spreekt in de tekst van zijn Kroniek van Hoorn nergens over een mogelijke poortfunctie van de toren. Blaeu geeft in zijn plattegrond van Hoorn uit 1630 de volgende afbeelding van de Hoofdtoren, met een poort in de zijmuur en een poort in de voorgevel:

Hoofdtoren 
De Hoofdtoren op de plattegrond van Hoorn van Blaeu uit 1630. Wat is de historische betrouwbaarheid van deze schets?   


De tekst “Gaet in doer die enghe poort” staat vermeld op het fries van een kleine aanbouw aan de Hoofdtoren:


GAET IN DOER DIE ENGHE POORT  MATH VII VS XIII - GHEEFT DE KEYSER DAT HE(M) TOEBEHOERT  LUCAS XX - EN GHEEFT GOD DAT GOD TOEBEHOERT  - ANNO XVC XXXIIII
(Bron van de twee bovenstaande foto's:  Gevelstenen Hoorn )

Afgaande op de ronde vorm van het opzetstuk met wapenschild kan het fries met opzetstuk zich ooit boven een poortje in een aanbouw aan de toren hebben bevonden, zoals afgebeeld in het onderstaande schilderij van Jan Abrahamsz Beerstraten, 1622-1666 (detail). Volgens Overbeek (2008, pp. 81-82) wijkt de huidige opstelling van het fries met opzetstuk echter toch zodanig af van die op het schilderij dat enige twijfel blijft bestaan, of het fries wel afkomstig is van het poortje zoals afgebeeld. Maar wat is dan de herkomst van het fries met opzetstuk, en waarom is het tegen de zijmuur van de Hoofdtoren geplaatst, precies op het punt waar zich vroeger het betreffende poortje heeft bevonden? Is het misschien afkomstig van een andere of eerdere/latere poort in de Hoofdtoren? Of van een ander bouwwerk?


Hoofdtoren

Uitsnede uit een schilderij van de Hoofdtoren door Jan Abrahamsz Beerstraten, 1622-1666. Het gehele werk wordt verderop getoond.


Kerkmeijer (1941, pp. 40-47) wijdt een uitvoerige passage aan de Hoofdtoren. Een citaat daaruit:
"Het houten hoofd, dat nooit een plaats is geweest om zware vrachten over te transporteeren, maar dat alleen diende om op te loopen, werd op een gegeven oogenblik tot losplaats gepromoveerd; er werd een rijdek over gelegd, dat geheel dicht was en waar het water op bleef staan. Voor dit doel werd ook de toegang verbreed. De gevolgen bleven niet uit, in korten tijd zou het geheel verknoeid geweest zijn. Er gingen zelfs stemmen op, om het maar op te ruimen. Gelukkig is dat niet gebeurd, het hoofd is hersteld en als voorheen alleen toegankelijk voor voetgangers."
Dit is een belangrijke constatering in verband met de vraag, of zich ooit een grote poortdoorgang in de toren heeft bevonden. Als het juist is wat Kerkmeijer schrijft, en als dus het Houten Hoofd nooit bedoeld is geweest voor het laden en lossen van schepen, dan heeft ook nooit de noodzaak bestaan van een grote poort in de Hoofdtoren voor het doorlaten van wagens met vrachtgoederen. Dit is een sterk argument tegen de hypothese van een vroegere poort in de Hoofdtoren. De verklaring van de bijzondere constructie van de zeezijde van de Hoofdtoren, als samenhangend met een dichtgemetselde grote poort, verliest daarmee eveneens aan waarschijnlijkheid.   
 

   

De Hoofdtoren op historische stadsplattegronden van Hoorn



Guicciardini 1582; het Houten Hoofd is nog niet verlengd; enkele lage aanbouwen aan de Hoofdtoren, geen poort ingetekend in de toren. De smalle zijtoren ontbreekt.

 



Utenwael 1596; Houten Hoofd nog niet verlengd; twee lage aanbouwen met poortopeningen aan de Hoofdtoren

 



Velius 1615; Houten Hoofd verlengd met knik; een poort in de Hoofdtoren en een lage aanbouw met poortopening links van de toren.

 



Blaeu 1630. Duidelijk is een poort te zien in de Hoofdtoren, plus een flinke aanbouw met een poortopening aan de linkerkant.


Misschien is het deel van zijgevel van de toren met daarin de poortopening later veranderd en vervangen door het  in baksteen uitgevoerde deel van de halfronde zeezijde van de toren zoals we die nu kennen. Het betreft namelijk precies het gedeelte van de halfronde zeezijde van de toren dat direct naast de smalle, slanke zijtoren is gesitueerd.  Is uit andere bronnen bekend, dat in de Hoofdtoren inderdaad een dergelijk poort aanwezig is geweest? De Hoofdtoren wordt in het Vervolg van de Kroniek van Velius op p. 19 e.a. inderdaad aangeduid als Hoofdpoort. Wat was de functie van de poort? Vond daar betaling plaats van heffingen, zoals tolgelden, havengelden, accijnzen, belastingen?


De Hoofdtoren op historische schilderijen, prenten en foto's



'T Hooft met inganck vanden haven. tot Hooren. Soo als die geweest is. 1609; [Jacobus Stellingwerf]., 1609


"Gefantaseerde voorstelling van de Hoofdtoren met ingang van de Binnenhaven in 1609" volgens het Westfries Archief (foto-1009).
Dit is de oudst bekende afbeelding van de Hoofdtoren, waarschijnlijk gebaseerd op de stadsplattegrond van Hoorn van Velius uit 1615. Hij is reeds uitvoerig besproken aan het begin van deze website.
 


Hoorn Haven 1613

Gezicht op Hoorn met de Hoofdtoren, Lodovico Guicciardini 1613



Gezicht op Hoorn 1622

Uitsnede uit het schilderij "Gezicht op Hoorn" van Hendrick Cornelisz. Vroom uit 1622. De hoogste toren is die van de Grote Kerk, gebouwd in 1531. Klik hier voor het hele schilderij.



Detail van 'Gezicht op Hoorn' van H.C. Vroom, ca. 1622. De landzijde van de Hoofdtoren heeft een trapgevel. Er is nog geen klokkentoren. Let op de kantelen langs de bovenrand van de torenmuur. Deze zijn nu niet meer aanwezig. Hebben ze wel echt bestaan? Bij de Schreierstoren in Amsterdam uit 1487 twijfelt men daaraan. Aan de rechterzijde van de toren is een lage aanbouw zichtbaar met een poort. Het Houten Hoofd is gebouwd in 1464 en verlengd met een knik in 1608. Klik hier voor het hele schilderij.
 



Hoorn Haven 1630

Gezicht op Hoorn, Daniel Meisner, 1630



Encomion Hoorn 1660

Encomion Hornanum uit 1640-1660



Ecomion Hornanum

Uitsnede uit het Encomion Hornanum uit 1640-1660. Nr. 15 is het havenlicht. De onderste helft van de Hoofdtoren (nr. 14) wordt op dit panorama afgeschermd door de bebouwing op het Oostereiland. Het hele panorama is te zien op de site van het Westfries Museum, inv. nr. 03987.



Hoorn Haven 1674

Gezicht op Hoorn met links de Hoofdtoren, Jan Peeters, 1674


In het vervolg op de kroniek van Velius staat voor het jaar 1651 (p. 19):

"Dit jaar werd de toorn op de Hoofdpoort gebouwd en een uurwerk in het zelve gebragt, slaande heel en half uur vol uyt. In deese toorn wierden drie klokken gebragt, als een voor het heele slag gegoten door P. Hemony Anno 1646, weegt 1425 Lb. Dese werd ook in tijden van brand of andere gevaaren geklept en voor het halve slag een gegoote door de vorige meester 1647, weegt 625 Lb. En een welke alle avonden geluyt werd voor het vertrekken van het beurd of veerschip op Amsterdam à 175 Lb. Ook is in 1654 een ijsere leuning tot de omgang gemaakt à 1505 Lb."


Jan Abrahamsz Beerstraten 1622-1666. In 1651 is de trapgevel vervangen door een klokgevel en is een  klokkentoren toegevoegd. De gothische driepas op de hedendaagse voorgevel van de toren (zie de foto aan het begin van de site) ontbreekt hier in het fries boven het begane-grond-deel van de onderpui.
IJs op het zoute water van de Zuiderzee met eb en vloed? Het was wel de tijd van de zgn. Kleine IJstijd (ca. 1450-1850). De toegang tot de binnenhaven bevond zich in die tijd vlak naast de Hoofdtoren. Bij de aanleg van de sluis in 1778 is de haventoegang enkele tientallen meters naar het oosten verplaatst. 

 

Hoofdtoren 

Detail uit het bovenstaande schilderij, weergevende een aanbouw aan de Hoofdtoren met enkele poortvormige in- of doorgangen. Is dit de poort waarop wordt gedoeld in het boven geciteerde bericht van Hendrick de Keyser? Het deel van de zeezijde van de toren dat boven de aanbouw uitsteekt, bestaat hier duidelijk uit baksteen (met horizontale banden van een witte steensoort). Het lagere gedeelte van de torenmuur (dus het deel waar de aanbouw tegenaan is gebouwd), lijkt daarentegen uit kalksteen te bestaan. De aanbouw, zoals weergegeven op dit schilderij, bedekt dus slechts de onderste paar meter van de zeezijde van de toren.


Rietschoof 1690. Reproductie van tekening door Jan Klaas Rietschoof (geb. Hoorn 1652) of zijn zoon Hendrik Rietschoof (geb. Hoorn 1678).

 
 


Klaas Cloeck, geboren 1681. Het bakstenen deel van de zeezijde van de toren steekt uit boven de aanbouwen aan de toren.

 


K. Cloeck, geb. 1681

 


Cornelis Pronk 1727

 


Op 10 Maart 1750 is de klokkentoren door een bolbliksem getroffen en verbrand. De toren zelf is gespaard gebleven, doordat het is gelukt de brand te blussen. Dit is na te lezen in het Vervolg op de Kroniek van Velius op pp. 109-110. Gravure (ca. 1751) door Simon Fokke (1712-1784) naar een tekening door K. Wiering.
 
 


A. van Oudewater ca. 1780

 


A. van Oudewater ca. 1780

 


Hoofdtoren N.O. zijde; A. van Oudewater ; gereproduceerd door P. Nooteboom., 1775-1790

 
 


Hoofdtoren; Jacob Gast ; gereproduceerd door [J.L.T.] Huijsen., 1777-1785

 


Jacob Gast, met sluisdeuren, dus na 1778.

 


Jacob Gast 1786

 

P.A. Blauw 1786 of 1706? Het Westfries Archief geeft 1786. Zie signatuur en jaar:


 
 


Pieter Aartsz Blauw 1744-1808

 
 


Pieter Aartsz Blauw, 1744-1808

 


P.A. Blauw 1786

 


Pieter Blauw 1802. Nog geen sluisdeuren, dus weergevende de situatie vóór 1778.


Isaac Ouwater Hoorn

Het Houten Hoofd als wandelsteiger, Isaac Ouwater 1785 




Kaldenbach 1792. De sluis is gebouwd in 1778. De doorvaart naar de binnenhaven is daarbij enkele tientallen meters verplaatst, van vlak naast de Hoofdtoren in de richting van het Baatland. De problemen bij de aanleg van de sluis (sas) worden gedetailleerd beschreven in het Vervolg op de Kroniek van Velius, pp. 161-163 en 169-170. Klik hier voor de ontwerptekening van de sluis (Westfries Archief, inv. nr. 2580).

 


1800

 


Foto naar waterverftekening door G. Lamberts, 1823.

 

Hoofdtoren Hoorn 1858

De Hoofdtoren in Terwen, 1858


Hoofdtoren

  Hoofdtoren, L. Oeder naar L. Rohbock., 1860



1860

 
 
 


Pieter Visser 1892

 


Origineel is een schilderij van Johannes Christiaan Karel Klinkenberg (Den Haag 1852-1924), nr. 69, doek 58x78 cm.

 


ca. 1880

 


1900

 


!900-1925

 

Relevante citaten:
Op het Baadland heeft een toren gestaan die was opgetrokken uit Bentheimer steen. In het vervolg op de Kroniek van Velius staat op p. 6:
"Tussen opgemelde kraan (aan de Korperkuyl aan het Noordeynde van de Toorenstraat (= Ottosteeg) en de Baatlants brug stond een sware toorn van Bentemer steen gebouwt en de Baatlands Toorn genaamt. Deze toorn afgebroken zijnde, is van die steenen voor een groot gedeelten de Baatlands wal aan de Kielhaven gemetzelt. De overblijfselen deser toorn sijn in de maand 1753 ontbloot geweest en doe is gebleeken, dat sijn gedaante is geweest als die van de Hoofd Toorn of Poort, namelijk rond na buyten en vlak aan de binnen zijde van de stad. De muur was ongelijk van dikte dog vrij swaar en tussen de 4 à 3 voeten dik."
Volgens Saaltink (noot 33 bij deze passage) gaat het hier om een andere toren dan de Baatlands toren die door Velius wordt genoemd.Wanneer is de Baatlands toren afgebroken? Dat wordt niet vermeld in de kronieken.

Vervolg op Velius p. 23, het jaar 1660:
"Ook werd tot nut en geryf van een ygelijk op de Hoofd toorn om de wind aan te wijzen, een koper fregat schip geplaast."

Met dank aan Jan de Bruin (Westfries Archief) voor aanwijzingen betreffende de afbeelding van de Hoofdtoren uit 1609.

Archiefstudie
Een verkennende archiefstudie naar de bouwhistorie van de Hoofdtoren in het Oud Archief van de Stad Hoorn heeft vrijwel geen resultaten opgeleverd. Een korte notitie over de "Tooren bij 't Hooft" is gevonden in het Resolutieboek van Burgemeesters en Vroedschappen uit 1530:

Hoofdtoren

Transcriptie:

Tooren bij 't hooft (Dit is een latere toevoeging in de marge.)

Is oick gestempt dat men buijten opt gat vanden
haven sullen macken 't fundament van een toeren
ende dat op halen
(=ophogen) ende te minsten gelijck den aerde
soe drae alsmen mach. Actum als heden ten dage als boven.
(Bovenaan de pagina staat als datum vermeld 14 februari 1530).

Uit deze korte notitie blijkt niet, dat de toren zou moeten worden gebouwd op het punt waar al een aarden blokhuis stond. Zie het begin van de site.

In het Oud Archief van Hoorn is überhaupt weinig te vinden over de verdedigingswerken van Hoorn (stadsmuren en -wallen). Dit is ook het geval in Alkmaar, blijkens een opmerking in RAMA 16 uit 2010: "Het (archeologisch) onderzoek (van Alkmaarse vestingwerken) leverde tal van nieuwe gegevens op, mede doordat er over de 16de- en vroeg 17de-eeuwse bouwactiviteiten aan de stadsmuren toch niet zoveel archiefstukken zijn overgeleverd als men zou verwachten."   


Ter vergelijking

Hoe groot moeten we ons een poort in de Hoofdtoren voorstellen? Moesten er scheepsladingen, gelost op het Houten Hoofd en vervoerd met paard en wagen, door kunnen passeren? Hier twee foto's, resp. van de stadszijde en de buitenzijde van de Koepoort in Hoorn die is afgebroken in 1871. Hij stond waar nu het Koepoortsplein is. De Koepoort (Gouwerpoort genoemd in vroegere documenten) is gebouwd in 1508 (Kroniek Velius, hertaling p. 283). Het poortgebouw behoort tot de Gotiek. De poortomlijsting is uit latere tijd. Op het fries boven de poortingang aan de stadszijde staat Anno 1669, de tijd van het Hollands Classicisme. De poortomlijsting aan de buitenzijde is ouder (Noordelijk Maniërisme). Kerkmeijer (1941) is van mening, dat het Houten Hoofd vanwege zijn lichte constructie nooit heeft gediend als laad- en losplaats van schepen. Daarmee vervalt de noodzaak van een grote poort in de Hoofdtoren.

Koepoort   Koepoort
Linker foto: blik vanuit de Achterstraat op de Koepoort. In het pand op de hoek zat een paardenverhuurbedrijf en Café de Morgenster. Daar is jaren later de auteur geboren.


Enkele voorlopige conclusies
1. De Hoofdtoren is niet alleen een verdedigingstoren geweest maar ook een accijnstoren.
2. Vanwege de functie van accijnstoren is er een aanbouw met een poort naast de toren gebouwd. De aanbouw komt op diverse schilderijen voor, en er zijn nog funderingsresten van aanwezig. Er komt al een aanbouw aan de toren voor op de stadsplattegrond van Hoorn van Guicciardini uit 1582.
3. Er is enige grond voor het vermoeden, dat zich ook ín de Hoofdtoren een poort heeft bevonden. Er is een poort in de toren getekend op de stadsplattegronden van Hoorn van Velius (1615) en Blaeu (1630). Een vroegere poort in de Hoofdtoren zou een verklaring kunnen zijn voor het afwijkende bakstenen deel van de gevel aan de zeezijde. Duidelijke aanwijzingen, zoals bouwsporen, voor een poort in de toren zijn echter nog niet gevonden. Als juist is, dat het Houten Hoofd vanwege zijn betrekkelijk lichte constructie nooit heeft gediend als laad- en losplaats van schepen, verliest de poorthypothese aan waarschijnlijkheid. Verder onderzoek is nodig. Misschien dat archiefstudie hier licht op kan werpen.
4. Het natuurstenen deel van de muur aan de zeezijde is niet volledig opgetrokken uit natuursteen (Gobertange kalksteen), maar is met Gobertange steen beklééd, zoals het geval was bij meer 15e en 16e eeuwse gebouwen. De muur bestaat verder uit breuksteen en baksteen.
5. Aan het begin van de site worden zes mogelijke verklaringen opgesomd voor de toepassing van twee verschillende steensoorten (Gobertange kalksteen en baksteen) voor de Hoofdtoren. Geen van deze hypothesen kan op dit moment al met zekerheid worden verworpen. Geldgebrek lijkt onwaarschijnlijk. De auteur acht het waarschijnlijk dat Gobertange steen is toegepast als gevelbekleding "voor een rijker effect". Dat een deel van de achterzijde van de toren niet uit Gobertange steen maar uit baksteen bestaat, lijkt een gevolg van de vroegere aanwezigheid van een grote aanbouw aan de toren op die plaats. Die aanbouw is later afgebroken. Toch moeten we voorzichtig zijn met die conclusie, want op oude schilderijen is al duidelijk baksteen met witte speklagen te zien boven de betreffende aanbouw, precies zolas we de toren nu kennen.  
  

Bronnen:
- Bitter, P., 2010. Die muere van onse voorouders. Opgravingen van vestingwerken aan de noordkant van Alkmaar (2006-2009). Rapporten van Alkmaarse Monumenten en Archeologie, nr. 16 (RAMA 16), Gemeente Alkmaar, 105 pp.
- Davids, C.A., 1985. Zeewezen en wetenschap. De wetenschap en de ontwikkeling van de navigatietechniek in Nederland tussen 1585 en 1815. De Bataafsche Leeuw, Amsterdam/Dieren, 518 pp.
- Hurx, M., 2006. Het repertoire van de exportarchitectuur in de vijftiende en zestiende eeuw in de Nederlanden. Master Thesis, Universiteit Utrecht, 114 pp.
- Janse, H. en Van Straalen, Th., 1975. Middeleeuwse stadswallen en stadspoorten in de lage landen. Europese Bibliotheek - Zaltbommel, tweede druk, 176 pp.
- Kerkmeijer, J.C., 1941. De historische schoonheid van Hoorn. Heemschut Serie, Deel 10. Allert de Lange, Amsterdam, 107 pp.
- Lesger, C.M., 1990. Hoorn als stedelijk knooppunt. Stedensystemen tijdens de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Hollandse Studiën 26, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 240 pp.
- Margry, P.J., Ratsma, P. en Speet, B.M.J., 1987. Stadsplattegronden. Werken met kaartmateriaal bij stadshistorisch onderzoek. Hollandse Studiën 20, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 91 pp.
- Muller, A. (redactie), 2002. Hoorn en de zee, Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 304 pp.
- Overbeek, H., 2008. Hoornse gevelstenen en andere huistekens. Een geschiedenis in steen en hout. Cultuurhistorische Reeks Hoorn, Deel 5. Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn, 256 pp.
- Restauratiebericht van aannemer Abma-Ursem, 2004.
- Schrickx, C., 2008. Hersensmedingen van Andries Schoemaker. Kwartaalblad van Oud Hoorn, Jaargang 30, Nr. 2, pp. 51-57.
- Sneep, J., Treu, H.A. en Tydeman, M., 1982. Vesting. Vier eeuwen vestingbouw in Nederland. Stichting Menno van Coehoorn, Den Haag, De Walburg Pers Zutphen, 191 pp.
- Stenvert, R., Kolman, C., Van Ginkel-Meester, S. en Stades-Vischer, E. 2006. Monumenten in Nederland. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist en  Waanders Uitgevers, Zwolle, 604 pp. Ook te lezen op Internet.
- Velius, 1648 - Kroniek van Hoorn, hertaling 2007 in twee delen van de derde druk.
- Vereniging Hendrick de Keyser - Jaarverslag 2003.
- Vereniging Hendrick de Keyser - Jaarverslag 2004.
- Vervolg op de Chronyk der Stad Hoorn van de heer T. Velius. De boeiende jaren tussen 1630 en 1799 (verzorgd door H.W. Saaltink, 1992).
- Walsmit, E., Kloosterboer, H., Persson, N en Osterman, R., 2009. Spiegel van de Zuiderzee. Geschiedenis en Cartobibliografie van de Zuiderzee en het Hollands Waddengebied. Utrechtse Historisch-Cartografische Studies, 9, Hes en De Graaf Publishers BV, Houten, 744 pp.
- Westfries Archief te Hoorn.
- Portolan kaarten
 


Site gemaakt in Februari - Mei 2011.

free
          hit counters