Frans J.P.M. Kwaad
Deze website sluit aan bij de website Bouwstijlen
en geveltypen van historische woonhuizen in Hoorn .
De trapgevel is ontstaan in de Middeleeuwen
In deze website wordt aan de hand van veel beeldmateriaal de oorsprong
van de trapgevel nagegaan. We kennen de trapgevel in Nederland vooral
uit
de eerste helft van de 17e eeuw. Dat was bij ons de tijd van de
Hollandse
Renaissance of het Noordelijk Maniërisme. Op de site Amsterdam-Monumenten
staat vermeld:
"Trapgevels worden gebouwd in de stijl van de renaissance. In deze
stijl worden schuine lijnen zoveel mogelijk vermeden (vandaar dat men
de
schuine zijden van het puntdak aan het oog wil onttrekken). De
trapgevel
wordt in Amsterdam in de periode ±1600-±1665 gebouwd."
De trapgevel is echter een gevelvorm die al lang voor de Renaissance
in onze streken bestond. Het hieronder getoonde beeldmateriaal dient om
te laten zien, dat de trapgevel al in de Middeleeuwen (vanaf de 12e
eeuw)
in West-Europa werd toegepast als gevelvorm. Dat is de tijd van de
Romaanse
bouwstijl en van de Gotiek:
950 - 1250 Romaanse bouwstijl
1230 - 1560 Gotiek
1525 - 1665 Hollandse Renaissance of Noordelijk
Maniërisme
De Romaanse trapgevel was eenvoudig en sober, met ezelsruggen op de
treden. De Gotische trapgevel was veel rijker van stijl, met
vensternissen
in de vorm van spitsbogen en pinakels op de treden. De verticale lijn
domineert
in de geleding van de gotische gevel, hoewel ook al horizontale
speklagen
en regenlijsten voorkwamen. In de 15e eeuw is de welbekende
Oud-Hollandse
trapgevel ontwikkeld, met het accent op de horizontale belijning. Van
dit
laatste type trapgevel zijn grote aantallen gebouwd in de eerste helft
van de 17e eeuw. Plaatsen als Amsterdam en Hoorn hebben er vol mee
gestaan.
Daarvan zijn er nu nog honderden te bewonderen in Nederland. Onder
invloed
van de Renaissance zijn een aantal van de trapgevels in de 17e eeuw
versierd
met klassieke frontons, rolwerk, voluten en klauwstukken. Romaanse en
Gotische
huizen met trapgevels zijn zeldzaam in ons land. Enkele exemplaren
komen
voor in plaatsen langs de IJssel (Doesburg, Zutphen, Deventer, Zwolle,
Kampen), in Enkhuizen, Edam, Utrecht, Amersfoort, Harderwijk, Delft,
Dordrecht,
Goes en Zierikzee. Verder zien we trapgevels bij enkele Romaanse
kastelen
(Muiderslot, slot Radboud in Medemblik, kasteel Horn in Roermond,
kasteel
Croy in Stiphout), enkele stadspoorten (Bergen op Zoom, Kampen, Zwolle)
en enkele Gotische raadhuizen (Gouda, Vianen, Middelburg). Zie de
adressen
aan het eind van deze site.
De Middeleeuwse (Gotische) bouwwerken zijn gerestaureerd, gerenoveerd of gereconstrueerd. De vraag rijst, hoe authentiek ze nog zijn qua vorm en constructie. Ook namaak komt voor, zoals op de Markt in Brugge. Daar zijn alleen de Halle en het Belfort nog authentiek middeleeuws. De rest van de 'middeleeuwse' gebouwen op de Markt zijn nabootsingen uit de 19e en 20e eeuw (Denslagen, 2004, p. 29). Dat is de reden, dat op deze website ook schilderijen worden getoond. Zij laten de middeleeuwse gebouwen zien door de ogen van tijdgenoten, hoewel we daarmee ook voorzichtig moeten zijn. Middeleeuwse schilderijen zijn naturalistisch, maar niet realistisch. Een stadsgezicht op een middeleeuws schilderij is geen natuurgetrouwe weergave van een werkelijk bestaande stad. Het dient als decor voor een doorgaans religieuze voorstelling. De afgebeelde huizen zijn echter wel ontleend aan de bestaande architectuur die de schilder om zich heen zag.
Het gebruik van de trapgevel als geveltype voor woonhuizen valt samen met de overgang van hout naar steen als bouwmateriaal voor woonhuizen. Middeleeuwse houten huizen hadden geen getrapte topgevel maar een puntgevel. De langwerpige huizen stonden loodrecht op de straat gericht en hadden doorgaans een zadeldak met een dakhelling van 50 tot 60 graden vanwege ons regenachtige klimaat. Dit bracht een steile driehoekige gevelpunt (topgevel) aan de straatzijde (en aan de achterzijde) van de huizen met zich mee. De komst van het betaalbare zink in de 19e eeuw maakte toen een kleinere dakhelling mogelijk (Janse, 1993). De vraag rijst, waarom men de topgevel in de vorm van een trap is gaan bouwen, toen men overging van hout op steen. De inspiratie voor de getrapte vorm van de stenen topgevel moet mogelijk worden gezocht in de kantelen van de middeleeuwse kastelen. Zie ook het hoofdstuk van deze website over de mogelijke samenhang van de trapgevel met de zgn. levenstrap. Mogelijk hebben ook bouwtechnische redenenen een rol gespeeld. Bouwhistoricus Wim Weve (pers. mededeling) formuleert het bouwtechnische aspect van de trapgevel als volgt:
"Architectonische vormen hebben altijd een relatie met bouwkundige, en andere technische aspecten. Niet alles wat mooi is is alleen voor de sier gemaakt maar heeft meestal ook practisch nut. Het ontstaan van de trapgevel heeft te maken met het locaal beschikbare bouwmateriaal voor dak en gevel en het gewenste gebruik van steile daken tussen topgevels. In topgevels kunnen makkelijk lichtvensters en hijsdeuren worden aangebracht wat nodig is als men zolders wil gebruiken. Hout kan men in grote lengtes schuin leggen wat leidt tot houten huizen met zadeldaken en met houten puntgevels waar de dakvlakken ter bescherming van de onderliggende gevel iets over uitsteken. Die dakvorm bleef in onze streken in gebruik bij stenen huizen. Daarvoor was het niet meer nodig dat de dakvlakken over de gevels uitstaken en kon de voorgevel boven het dak uitsteken, wat meer aanzien gaf, al was het maar omdat het huis dan hoger leek dan het feitelijk was. Bij het gebruik van relatief kleine blokvormige elementen, baksteen, maar ook kleinere blokken natuursteen, in combinatie met een (in onze streken gebruikelijk) steil schuin zadeldak, zal men daarbij 'vanzelf' op een trapsgewijze stapeling zijn gekomen. In Noord-Frankrijk zijn er bijvoorbeeld trapgevels in natuurstenen blokken (van ongeveer een voet hoog) waarbij de trappen van de trapgevels steeds één steen verspringen. De trappen in de zuidelijke Nederlanden zijn in het algemeen kleiner dan die in Holland terwijl verder noordelijk de treden nog groter kunnen worden (Hanzesteden aan de Oostzeekust). In zuidelijke mediterrane streken is de noodzaak voor steile daken niet aanwezig. In de architectuur kon men spelen met de trapvorm waardoor het decoratieve effect ging overheersen."
De trapgevel komt vooral voor als voorgevel. Maar naast trapgevels
bouwde
men ook stenen puntgevels en stenen tuitgevels. Daarbij werden langs de
schuine zijden zgn. vlechtingen van baksteen toegepast, met
daaroverheen
soms een rollaag. Deze gevelconstructie was in feite beter bestand
tegen
de tand des tijds dan de trapgevel met zijn uitstekende punten van de
traptreden.
De punt- en tuitgevel komen vooral voor als achtergevel, minder vaak
als
voorgevel. De puntgevel was het toppunt van soberheid. Hij werd gezien
als de mindere van de trapgevel. De puntgevel was typisch een model
voor de achterkant van de huizen. Toch was het metselwerk van de
puntgevel niet zo eenvoudig als het lijkt. Vaak komen langs de schuine
zijden zgn. vlechtingen van baksteen voor om de randen beter bestand te
maken tegen de invloeden van weer en wind. De puntgevel was daardoor
minder kwetsbaar en minder onderhoudsgevoelig dan de trapgevel met zijn
uitstekende treden. De trapgevel was een zgn. schermgevel. Hij werd
hoger opgetrokken dan het erachter gelegen zadeldak. Daardoor was het
een kwetsbare gevelvorm die veel onderhoud nodig had en heeft. Dit is
ook de reden dat in de loop der tijd van veel oorspronkelijke
trapgevels de topgevel is verwijderd en vervangen door een kroonlijst
met daarachter een hellende dakvlak of door een puntgevel.
De voorgevel was het visitekaartje van de eigenaar/bewoner van het
huis en kon dienen als statussymbool. De eerste helft van de Gouden
Eeuw (de periode 1600-1650) was een tijd van economische voorspoed. Men
kon zich daarom in die tijd veroorloven om verder te gaan dan de
stricte eisen van nut en noodzaak. De gegoede burger wilde graag laten
zien hoe succesvol hij was. De trapgevel, voorzien van de nodige
ornamenten, had meer allure dan de puntgevel, en gaf dus meer aanzien.
Daarbij speelden ook overwegingen van artistieke en stilistische aard
een rol. De periode 1525-1665 was de tijd van de Noordelijke of
Hollandse Renaissance (tegenwoordig Noordelijk Maniërisme
genoemd). De jaren 1590-1630 waren de hoogtijdagen daarvan. In de
Renaissance wilde men schuine lijnen zoveel mogelijk vermijden. De
trapgevel kon beter dan de schuine belijning van de puntgevel worden
ingepast in de vormentaal van de Renaissance. Deze overweging zal
vooral de ontwikkelde en bemiddelde bovenlaag hebben aangesproken. Men
wilde meedoen met de moderne tijd. Vanaf 1550 begonnen gedrukte
voorbeelden een rol te spelen bij de
introductie en verspreiding van vormen uit de Italiaanse Renaissance in
de Nederlanden. In Italië komen steile dakhellingen, en dus ook
het verschijnsel topgevel, niet voor. De Romeinen kenden een dakhelling
van 22 graden. Dat is ook de helling van het klassieke fronton. De
invloed van de Renaissance leidde niet tot het verdwijnen van onze
inheemse trapgevel, maar tot het aanbrengen van een rijke en
gevarieerde versiering op de gevel. In feite leenden onze smalle huizen
met hun steile driehoekige topgevels zich totaal niet voor de
horizontale lijn die door de Renaissance werd voorgeschreven. Daarvoor
waren veel bredere gevels nodig. De invloed van de Renaissance bleef
daardoor beperkt tot versieringen die aan de bestaande trapgevelvorm
werden toegevoegd. Zo ontstonden trapgevels met sierstukken op de
treden zoals klauwstukken en voluten (krullen of spiralen). Boven de
vensters werden regelmatig aan de oudheid ontleende frontons toegepast.
Trapgevels komen, behalve in Nederland en België, ook voor in
Frankrijk,
Duitsland en Engeland. De benamingen zijn als volgt:
Duits: Staffelgiebel, Treppengiebel,
Stufengiebel
Engels: step gable, crow step, corbie step
Frans: pignon à redans, facade
à
redans
Uit de afbeeldingen die op deze website worden getoond, komt
duidelijk
naar voren, dat verschillende typen of stijlen kunnen worden
onderscheiden
in de middeleeuwse trapgevels, samenhangend met (a) het land of de
streek,
(b) de tijd waarin de gevel is gebouwd, (c) de positie of status van de
bouwheer of opdrachtgever en (d) de aard van het bouwwerk (woonhuis,
opslagplaats,
kasteel, stadspoort, raadhuis). Dit geldt trouwens ook voor de 17e
eeuwse
trapgevels. Dit punt zal nog verder worden uitgewerkt.
Amsterdamsche Gevels
1500-1620, tekening uit 1885 door A.W. Weissman (Bron: Het
Grachtenboek,
1992).
Laat-gotische gevel met pinakels uit 1540 (Edam, Dam).
Trapgevels op schilderijen van de Vlaamse
Primitieven
Hieronder worden architectonische details getoond uit een aantal
schilderijen
van een groep 15e eeuwse schilders die bekend staat onder de naam
'Vlaamse
Primitieven'. De schilderijen hebben doorgaans een religieuze
voorstelling
als onderwerp. Via de 'links' aan het eind van de site kunnen de
complete
werken worden gevonden. Bij wijze van voorbeeld is hier een schilderij
uit 1420-1425 van de Meester van Flémalle, Robert Campin uit
Doornik.
Het derde detailbeeld hieronder laat de linker bovenhoek van dit werk
zien.
Opvallend is, dat de trapgevels op deze schilderijen niet het
kenmerkende beeld laten zien van de gotische trapgevel, met
vensternissen
in de vorm van spitsbogen en pinakels op de treden.
Klik op de onderstaande
afbeeldingen
om vergrotingen ervan te zien. Dat is zeer de moeite waard!
Rogier van der Weyden, 1435
(?)
Rogier van der Weyden, 1435
(?)
Rogier
van
der
Weyden,
1445
Rogier van der Weyden,
1445
Rogier
van
der
Weyden,
1445
Rogier
van
der
Weyden,
1455
Dirk
Bouts,
1445
Petrus
Christus,
1449
Hugo
van
der
Goes,
1470
Hans Memling,
1470-1471
Hans
Memling,
1475
Hans
Memling,
1474-1479
Hans Memling,
1489
Hans
Memling,
1489
Gerard
David,
1490
"Het onderzoek naar de Vlaamse
Primitieven sloeg na de tweede wereldoorlog echter nieuwe wegen in. Een
belangrijke mijlpaal was het omvangrijke werk "Early Netherlandish
painting" van de Duits-Amerikaanse kunsthistoricus Erwin
Panofsky uit 1953. Dat Panofsky,
één
van de allergrootste namen uit de kunstgeschiedenis van de 20e-eeuw,
zich aan een werk over de Vroegnederlandse schilderkunst waagde bewijst
ten volle dat dit onderzoeksveld ten laatste vanaf het midden van de
20e eeuw een centrale plaats inneemt binnen het internationale
academische onderzoek naar de westerse kunstgeschiedenis. In het werk
van Panofsky staat niet zozeer de toeschrijvingsproblematiek centraal
dan wel de kunsthistorische en culturele betekenis van de
Vroegnederlandse schilderkunst uit de 15de-eeuw. Panofsky behandelt
meer inhoudelijke problemen; wat stellen deze schilderijen voor, wat is
hun betekenis en wat is de herkomst van de gehanteerde beeldtaal?
Teneinde antwoorden op dergelijke vragen te formuleren hanteert
Panofsky vooral een iconologische methode. Hij analyseert de betekenis
van hetgeen wordt afgebeeld en plaatst dit in een breed
cultuurhistorisch kader. Panofsky tracht te peilen naar de mentaliteit
die de mogelijkheidvoorwaarden voor dergelijke "realistische"
schilderijen schiep. Vaak brengt hij voorstellingen in verband met
15de-eeuwse religieuze teksten, gebruiken en gebeurtenissen. Panofsky
was ook grotendeels verantwoordelijk voor de introductie van het begrip
"disguised symbolism", dat vaak
later door minder getalenteerde onderzoekers is misbruikt en heeft
geleid tot een acute overinterpretatie van sommige werken (met name van
het Arnolfini huwelijksportret). Met deze term verwees Panofsky naar de
vele "verborgen symbolen" die in de ogenschijnlijk alledaagse
werkelijkheid van de realistische en gedetailleerde schilderijen van
Vlaamse primitieven "verborgen" zitten, maar die waarschijnlijk door
geletterde en onderlegde tijdgenoten wel degelijk werden begrepen." (Citaat
uit
Wikipedia
- Vlaamse Primitieven ).
De mogelijke samenhang tussen de trapgevel en de levenstrap als uitingen van het levensgevoel van de zeventiende eeuwer wordt nergens genoemd in de kunsthistorische literatuur en wordt hier gepresenteerd als een originele hypothese.
Purmerend, 21 november 2004
- Campin_1; The Virgin and Child before a Firescreen (detail); 1430;
Oil on wood; National Gallery, London
- Campin_2; Mérode Altarpiece (right wing); c. 1427; Oil on
wood, 64,5 x 27,3 cm; Metropolitan Museum of Art, New York
- Campin_3; The Nativity (detail); 1425; Panel; Musée des
Beaux-Arts,
Dijon
- Dirk Bouts_1; The Visitation; c. 1445; Oil on wood, 80 x 56 cm; Museo
del Prado, Madrid
- Gerard David_1; Mary and Child (detail); 1490; Oil on wood;
Staatliche
Museen, Berlin
- Hans Memling_2; Scenes from the Passion of Christ (detail); 1470-71;
Oil on oak panel; Galleria Sabauda, Turin
- Hans Memling_3; The Martyrdom of St Sebastian; c. 1475; Oil on wood,
67,4 x 67,7 cm; Musées Royaux des Beaux-Arts, Brussels
- Hans Memling_5; St John Altarpiece (detail); 1474-79; Oil on oak
panel; Memlingmuseum, Sint-Janshospitaal, Bruges
- Hans Memling_7; St Ursula Shrine: Arrival in Cologne (scene 1); 1489;
Oil on panel, 35 x 25,3 cm; Memlingmuseum, Sint-Janshospitaal, Bruges
- Hans Memling_8; St Ursula Shrine: Arrival in Basle (scene 2); 1489;
Oil on panel, 35 x 25,3 cm; Memlingmuseum, Sint-Janshospitaal, Bruges
- Hugo van der Goes_1; Monforte Altarpiece (detail); c. 1470; Oil on
wood, 150 x 247 cm; Staatliche Museen, Berlin
- Petrus Christus_1; St Eligius in His Workshop (detail); 1449; Oil
on wood, 98 x 85 cm (whole painting); Metropolitan Museum of Art, New
York
- Rogier van der Weyden_3; St Luke Drawing a Portrait of the Madonna
(detail); 1435 (?); Oil on canvas transferred from wood; The Hermitage,
St. Petersburg
- Rogier van der Weyden_4; St Luke Drawing a Portrait of the Madonna
(detail); 1435 (?); Oil on canvas transferred from wood; The Hermitage,
St. Petersburg
- Rogier van der Weyden_7; Crucifixion Triptych (detail); c. 1445;
Oil on oak panel; Kunsthistorisches Museum, Vienna
- Rogier van der Weyden_8; Pierre Bladelin Triptych (detail) Middelburg
Altarpiece; 1445-50; Oil on wood; Staatliche Museen, Berlin
- Rogier van der Weyden_9; St Columba Altarpiece (detail); c. 1455;
Oil on oak panel; Alte Pinakothek, Munich
- Rogier van der Weyden_11; Visitation; c. 1445; Oil on oak panel,
57 x 36 cm; Museum der Bildenden Künste, Leipzig
Links naar sites met 15e eeuwse Nederlandse en
Vlaamse
schilderijen
De volledige werken van de Vlaamse meesters zijn te vinden op de site
noordelijke
15e
eeuw en via de 'links' hieronder.
http://witcombe.sbc.edu/ARTHLinks2.html#Northern15
http://www.artcyclopedia.com/history/northern-renaissance.html
http://www.abcgallery.com/movemind.html#Northern
http://www.artcyclopedia.com/nationalities/Dutch.html
http://www.artcyclopedia.com/nationalities/Flemish.html
http://www.vada.nl/artist15.htm
http://gallery.euroweb.hu/tours/lowcount/p_15th.html
http://www.kfki.hu/~arthp/tours/lowcount/index.html
http://www.kfki.hu/~arthp/tours/flemish/index.html
Adressen van Romaanse en Gotische huizen met
trapgevel
in Nederland
Amersfoort, Groenmarkt 9
Delft, Koornmarkt 81
Delft, Wijnhaven 16
Deventer, Brink 69
Dordrecht, Nieuwstraat
Doesburg, Meipoortstraat 59
Edam, Dam
Enkhuizen, Westerstraat 76
Goes, Turfkade 11
Harderwijk, Donkerstraat 26
Kampen, Oudestraat 158
Ohé en Laak, Hasselholt
Zierikzee, Meelstraat 1
Zutphen, Waalstraat
Zutphen, Zaadmarkt
Zwolle, Melkmarkt 10
(Aanvullingen en correcties op dit lijstje en foto's van de panden
zijn van harte welkom.)
Literatuur
Binney, M., 1999. Huizen in steden.
Ontwikkeling
en vernieuwing in 800 jaar stedelijke woningbouw. Uitgeverij Atrium,
176
pp.
Blijdenstijn, R. en Stenvert, R., 2000.
Bouwstijlen
in Nederland 1040-1940. Uitgeverij SUN, Nijmegen, 176 pp.
Denslagen, W., 2004. Romantisch modernisme.
Nostalgie in de monumentenzorg. SUN, Amsterdam, 255 pp.
Fuchs, R., 2003. Schilderen in Nederland.
De geschiedenis van 1000 jaar kunst. Prometheus, Amsterdam,291 pp.
Hazelzet, K., 1994. Het leven in weinig
woorden.
Westfriese tradities rond de levenstrap. Aflevering 13, Stichting
Vrienden
van het Westfries Museum, Hoorn, 20 pp.
Janse, H., 1993. Amsterdam gebouwd op
palen.
De Brink, Uitgeverij Ploegsma, Amsterdam, 95 pp.
Kleijn, K., Smit, J. en Thunissen, C., 2004.
Nederlandse bouwkunst. Een geschiedenis van tien eeuwen architectuur.
Atrium,
Alphen aan den Rijn, Vierde druk, 304 pp.
Meischke, R., Zantkuijl, H.J., Raue, W. en
Rosenberg,
P.T.E.E., 2002. Huizen in Nederland. Friesland en Noord-Holland.
Architectuurhistorische
verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de
Keyser.
Waanders Uitgevers, Zwolle, 336 pp.
Smaal, A.P. (redactie), 1979. Kijken naar
monumenten in Nederland. Bosch en Keuning, Baarn, 144 pp.
Stenchlak, M., 2003. Architectuurgids van
Nederland. Een overzicht van de meest markante bouwwerken, hun
ontstaansgeschiedenis,
bouwperiode en -stijlen. Derde herziene en vermeerderde druk. Atrium,
Uitgeverij
Elmar, 247 pp.
Vermeulen, F.A.J., 1954 (?). ABC van de
bouwstijlen
in de Nederlanden. Paris, Amsterdam304 pp.