Chronijck van de stadt van Hoorn,
daerin des zelven begin, opcomen, en gedenckweerdige gheschiedenissen tot op den tegenwoordigen iaere van 1604 int corte verhandelt en beschreven werden.
Alles uyt verscheyden schriften by een versamelt, en in drie boexkens verdeelt
door D.D.V.


De titelpagina van de Kroniek van Hoorn uit 1604 door Theodorus Velius.
Facsimile herdruk uit 1979 bij het Westfries Adminstratief Centrum te Hoorn.

+++++++

Hieronder volgt een transcriptie van het voorwoord en de pagina's 1 t/m 14 van de Kroniek van Hoorn van Velius, door Frans J.P.M. Kwaad, naar de facsimile herdruk van de originele editie uit 1604, die in 1979 is verschenen bij het Westfries Administratief Centrum te Hoorn. De heruitgevers in 1979 waren S. Dijkstra en W. Vingerhoed.
Deze transcriptie dient als achtergrondinformatie bij de website over  De vroegste geschiedenis van Hoorn .
De oorspronkelijke tekst laat zich niet zo makkelijk lezen vanwege het 'gothische' lettertype, waarin de tekst is gezet, en vanwege de spelling. Ten einde de inhoud van de tekst van Velius zoveel mogelijk toegankelijk te maken voor iedere geïnteresseerde lezer, is de spelling van de oorspronkelijke tekst losgelaten. Enkele voorbeelden: 'tiaer' is 'het jaar'; 'condense' is 'konden ze'; 'quamen' is 'kwamen'; 'tselue' is 'hetzelve'; 'duerdet' is 'duurde het'.  Wél is ieder woord in de oorspronkelijke woordvolgorde weergegeven.
Velius zegt van zijn kroniek: 'Alles uyt verscheyden schriften by een verzamelt', en in zijn voorwoord spreekt hij over 'oude boexkens', maar hij vermeldt zijn bronnen niet met naam.

 Home 

                                                                             +++++++

Op 15 november 2007 is een hertaling in modern Nederlands verschenen van de derde druk uit 1648 van de Kroniek van Hoorn door Velius. Deze tweedelige heruitgave (samen 968 pp.) is in een oplage van 2000 exemplaren verschenen bij Publicatiestichting Bas Baltus als deel 1 van de Bronnenreeks Hoorn. ISBN 978 90 79184 01 9.
500 exemplaren zijn bestemd voor de vrije verkoop. Het boek is te koop bij de Vereniging Oud Hoorn en in de boekhandel, prijs 32,50 Euro. De heruitgave volgt de oorspronkelijke tekst woord voor woord.

On November 15th 2007 a new edition in two volumes (together 968 pages) of the "Kroniek van Hoorn" by Th. Velius has appeared in modern Dutch. It can be purchased at Vereniging Oud Hoorn  and in the bookshop. ISBN 978 90 79184 01 9. Price 32,50 Euro. This new edition is based on the third edition of 1648. It follows the third edition word by word. It is published by Publicatiestichting Bas Baltus, Hoorn.

                                                                             +++++++


De haven van Hoorn met Hoofdtoren en Houten Hoofd in 1892 door Chr. Pieter Visser
(Uitgeverij Ploegsma, Amsterdam 1978)
 

Kroniek van de stad van Hoorn,
waarin deszelven begin, opkomen, en gedenkweerdige geschiedenis tot op het tegenwoordige jaar van 1604 in het kort verhandeld en beschreven worden.
Alles uit verscheiden schriften bijeen verzameld, en in drie boekskens verdeeld

door Theodorus Velius
1604

Den auteur tot den goedwillige lezer.
Beminde lezer, alzoo mij eertijds een oud boeksken van het begin, opkomen, en geschiedenis van onze stad Hoorn (ik weet niet bij wat geval) in handen was gekomen: zoo had ik hetzelve onder het uitschrijven, met verscheiden andere schriften van gelijke inhoud geconfereerd en uit allen een kleine verzameling gemaakt, van al hetgeen in onze stad, sedert deszelven begin, tot den jare 1560 toe, verlopen was. Niet in meninge, om hetzelve door den druk in het licht te brengen maar alleenlijk voor mijn en mijn huisgezin tot een memorijboeksken, daardoor wij van de eerste geschiedenis onzes vaderlands iet mochten weten. Maar alzoo den drukker, die het voorschreven oude boeksken in mening was uit te geven, van dit mijn doen (door iemand van mijn kennissen, die hetzelve mocht gezien hebben) verwittigd was, is hij dierhalven voort tot mij gekomen, en gemerkt hebbende, dat mijn verzameling vrijwat rijker was, heeft verzocht, om dezelve, in plaats van het oude boeksken, tot de druk te mogen bruiken. Hetwelk, hoewel het buiten mijn eerste voornemen was, zoo heb ik het nochtans niet wel kunnen weigeren: behalve andere oorzaken, voornamelijk beweegt zijnde, door hope van met hetzelve werk ook het vaderland in enige manier te gelieven. Want gelijk het vreemd en onbehoorlijk was, (immers naar mijn dunken) dat wij de beginselen en voortgangen van Romen, Athenen, Venedien, en ander vreemde republieken tot op het minste zouden weten, en dat wij onze eigen vaderlandse geschiedenissen, die ons veel nader raken en tot welker onderzoek de nature (bij manier van spreken) schier ons zelve portret, alleen door verachting haarder kleinheid, zouden over het hoofd zien, en niet waardig achten te behartigen. Zoo twijfelde ik ook niet, of het zoude nog vele van onze burgers beminners van de oudheid, een lust zijn te weten, hoe, en uit wat middelen, en op wat tijd onze stad begonnnen, en met wat avonturen zij van zo klein begin tot den goeden voorspoed, daar zij tegenwoordelijk in is bloeiende, gekomen was.
Hebbe dan door dit inzien nog zelf zo veel gedaan, en dit werksken den drukker te gevalle, uit de kladden, daar het maar zonder enige orden in opgetekend was, bij malkanderen gezocht, en hetzelve zo wat met een ruigsten in vorm van een chroniek opgeschrikt, volgende overal  den streek des tijds, daar in ieder ding geschied was. Hebbe daarenboven nog een bijvoegsel daar toegedaan, van alle de bijzonderste dingen, die sedert het voorschreven jaar van 1560 daar de oude boekskens ophouden, tot den lopende jaar van 1604 zich alhier tot Hoorn toegedragen hebben. Of nu iet bij avontuur hier in zo volmaakt niet en was, als het wel mocht zijn, willen den goedwilligen lezer gebeden hebben, op onze goede mening te zien en dezelve onvolmaaktheid, met de zalvinge zijns goeden guntsts te helen, nemende een weinig opzichts op de kleine ledigheid, die wij gehad hebben, om zodanen arbeid wel te doen.
Of het ook iet misschien vergeten was (gelijk ik wel gelove dat zeer veel is, bijzonder in het leste boek, daar ons de schriften niet of zeer weinig, in gediend hebben) dat hij hetzelve ook ten besten keren wil, als al van van ons bijgebracht zijnde, dat wij hebben kunnen vinden. Verzoekende daarbeneffens vriendelijk, zo bij geval nog ietwat bij hem mocht rusten tot verbetering van dit werksken nodig, dat het hem niet teveel en zij, hetzelve tot den gemenen orbaar, en vordering van de eer dezer loffelijke stad, ter gelegener tijd ons bij te bezien: op of het bij avontuur de ene dag of de andere kwam herdrukt te worden, hetzelve met meerder stofs en goede verbetering mocht geschieden. Beminde gunstige lezer zijt hiermede de bewaring des Almachtigen bevolen. Te Hoorn den 25. October Anno 1604.
 


Pagina 1 van het eerste boek van de Kroniek van Hoorn
 

p. 1

Van de heerlijke geschiedenis van Hoorn verzameld door D.D. Veli
Het eerste boek

Westfriesland, bij anderen Noordholland genaamd, na zijn klein begrijp een van de vruchtbaarste kwartieren, waar men nu van weet, had voor weinig eeuwen gans nog geen besloten steden, maar werd alleenlijk met dorpen, en verscheiden kleine buurten, hier en daar verstrooid zijnde, bewoond. Want zo de ingezetenen niet en leefden dan van het land, viel dit leven haar gemakkelijkst, dat haar meest verdeijlde (?), als door hetwelk een ieder dichtst aan het zijne kwam te wonen. Doch doordat zij zeer arm waren, en noch nering ter zee, noch verkering met de vreemde hadden, zo misten zij de middelen, die tot onderhouding der steden dient. Want hoewel het land vruchtbaar was, en genoeg met volk bezet, zo konden ze nochtans nimmer op komen, en haar staat ten goede iets verzekeren: eensdeels (acht ik) door haar eigen slecht en ongeregeld leven, alzoo zij zonderling noch geen ordenen, noch wetten hadden: eensdeels ook door de grote watervloeden, die bijkans van jaar tot jaar haar landen overlopende, niet alleen de vruchtbaarheid der zelver zeer bekrenkte: maar dikwijls ook gehele stukken wegnamen, tot grote schade in mensen, huizen en

p. 2
goederen. Maar bovenal door de gestage oorlogen, waarmee zij altijd (van zover de memorie der schriften strekt) binnen haar palen gekweld, en verontrust zijn geweest: eerst door de Noormannen en Denen die toen heidens zijnde, en meesters van de zee, haar met gestadig ruiten en roven zo verdrukten, dat zij nooit tot enig verhaal konden komen. Daarna als deze, nu christenen geworden zijnde, nauwlijks (?) ophielden, door de Graven zelf van Holland, die hun enige heerschappij over haar toeschrijvende, welke zij niet wilden aannemen, haar dierhalve nimmer niet in vrede lieten. Met deze hebben zij voor haar vrijheid lang gevochten: en of zij wel altemet een weinig dienden, de zelve nochtans altijd weer aangeveerd, en tegen alle geweld zeer vromelijk beschermd, als klaarlijk blijkt bij verscheiden Graven, die in de oorlogen tegen haar gebleven zijn. Maar ten lesten na veel nederlagen en tegenspoed zijn zij gedwongen geweest, haar met hun vijand te verenigen, en haar voort onder zijn gehoorzaamheid te geven, met zulke voorwaarden, als zij in haar nood best konden krijgen. Dit geschiedde te Toorneburg bij Alkmaar, eerst het jaar 1288 onder de Graaf Floris de vijfde, die daarna door Gerrit van Velzen omkwam. Toen werden, om haar in toom te houden, sommige vestingen, als namelijk de huizen van Wijdenes en Medemblik gebouwd. Ook werd het land toen eerst bedijkt in dier voege, als

p. 3
het tegenwoordig is: en werden meteen veel nieuwe heerwegen daar door gelegd, om te lichter van de ene kogge in de andere te mogen reizen: daar te voren deze, om de vreemde minder open te geven, weinig waren: en de dijken, door het luttele opzicht, slechts klein, en gans onbekwaam tot de schutting der vloeden, die maar iet boven de gewoonte rezen: zijnde dit zelve (mijns geheugens) de meeste oorzaak, zo van alle grote meren binnenlands, alsook van het verlies van zoveel schone buitenlanden, die tussen Texel, Enkhuizen en Friesland nu van het water ingenomen en geheel in een volle zee veranderd zijn. Ter zelver tijd kregen zij ook wetten en regels, daar zij haar voortaan naar zouden rechten. En was deze dag gelijk een einde van de vrijheid, alzoo een begin van rust en welvaart voor het land. Want hoewel enige beroerten naderhand ontstonden, zo waren ze nochtans niet zo gestadig, als het oorlog tevoren was, en raakten gemeenlijk maar een deel daarvan. En of de meeste daarvan die een weinig daarna onder Graaf Jan de eerste was, daar het dorp Beronen (?) in vernoemd werd, wel het gehele land noch raakte, zo duurden ze nochtans niet zeer lang, en konden dierhalve het opkomen deszelven niet verhinderen: want de zaken korts gestild zijnde, zo het land nu door het neerstige bedijken voor het water bet bewaard was, en dat men er in een betere regel leefde, zo waren de schaden haast verwonnen, en de lieden begonnen

p. 4
van jaar tot jaar in goeden te vercoeveren. Want niet alleen de rust haar rijkdom baarde, maar door de vereniging met Holland, begonnen zij ook temet wat buurlijker te worden, handelden wat meer buitenlands, zo met die van Holland zelve, als met andere nagelegen volken: waardoor zij haar zuivelen wat duurder bruikten, en ook andere naties allengs lokten, om die zelve bij haar binnenslands te komen zoeken, die welke dan weer zulke waren meebrachten, als zij hier best meenden uit te slijten. Dit geschiedde bij de naburen eerst, daarna volgens ook bij vreemde en vergelegene, inzonderheid bij de Denen, Bremers, en Hamburgers, die met haar schepen herwaarts komende, het eerste begin gegeven hebben van de grote vaart op deze Zuiderzee. Daar waren toen nog geen zonderlinge markten binnen het land, zoo kwamen de lieden temet zelve plaatsen te begrijpen, daar zij haar wenden de goeden te verkoopen, en dat de ene hier, de andere daar, zoo naar ieders eigen beste gelegenheid, als naar de vreemde meeste loop. Tot deze plaatsen, daar de nering liep, liepen ook de mensen, en werden temet groter en rijker, dat ze de andere dorpen haar geburen overtreffen, en temet in rijkdom en menigte van mensen kleine steden vergeleken: en hieruit zijn de meeste steden van Westfriesland temet opgekomen: zijnde Medemblik alleé altijd geweest een van de meeste plekken van het land, de andere

p. 5
niet dan maar gemene dorpen, Hoorn ook geen dorp, maar alleenlijk slechts een sluis met een overtoom, waardoor het land zijn binnenwater placht te lozen: waarom ook de andere steden eerder toekwamen als Hoorn, zijnde lichter het beginsel van iet dan van niet. Hoewel dit eens begonnen zijnde, door zijn goede gelegenheid welhaast al de andere achterhaalde. Dan alzoo onze mening is van hem en zijn geschiedenis in het bijzonder iet te schrijven, zo zullen wij hiervoor eerst zijn begin en eerste opkomen wat breder gaan verhalen.
Daar was eertijds (zoo gezeid is) in de dijk een grote sluis met een overtoom aan de oostzijde van de markt, die nu tegenwoordig is, dienende de landlieden zo om het binnenwater uit te lozen, alsook dagelijks voor een in en uitvaart tot de zee. Van binnen liep de Tocht daarop, die nog heden bij de Koepoort is: van buiten lag wat voorland, meest riet, zijnde nog een overblijfsel van het land, waar het afgespoelde dorp Dampten op te staan placht, en door dit voorland liep een kil in zee, redelijk diep, en schier gekromd in manier van een hoorn, daarom ook zeer veilig voor de schepen, die daar kwamen havenen. Het land zelf dat er omlag, en waar nu de stad op staat, was laag en moerassig, hier en daar vol kleine meren, en bekwamer om riet en biezen voort te brengen, als iet anders goeds. Maar dat wat inwaards lag, was uitermate vruchtbaar, en had vele en schone dorpen

p. 6
die deze sluis als met een ring besluitende, geen bekwamer toeweg hadden tot de zee, dan haar. Daardoor, alsook om het veilig leggen, kwamen dagelijk daarbij veel vreemde lieden, om van de ingezetenen haar boter, kaas en andere zuivelen te kopen, en ook om verscheiden handwerken (alzo het land nog zonder ambachtslieden was) aan denzelven uit te slijten.
Onder andere waren drie Hamburger broeders, die daar veel met haar bieren kwamen handelen. Deze ziende de goede gelegenheid van de plaats, mitsgaders de grote toeloop van mensen die daar was, vonden goed daar elk een woning te zetten, en dat tot herbergen (naar mijn vermoeden) om daardoor (naar gewoonte der brouwers nog heden) den aftrek in haar bieren te vermeerderen. Deze drie huizen waren het eerste gebouw van de stad Hoorn, en werden gezet in het jaar onzes heren 1316, als Graaf Willem de derde, die men de goede noemt, over deze landen heerschapte: een van dien stond nog tot onzer ouders tijden toe, te weten tot in het jaar 1540, op welke tijd zoo het om hertimmerd te worden afgebroken was, en dat men daaromtrent iet dolf , zo vond men nog onder eerd de oude schoeiselen en palen, met dewelke de tocht weleer aan wederzijden opgetrokken was geweest, met nog een grond en zekere overblijfselen van een overtoom, gewisse tekenen zoo van dat het huis dicht aan dezelve moest gestaan hebben, alsook van hetgene voor daarvan gezeid

p. 7
is. Deze herbergen waren grote oorzaak van het verzoek nog naderhand te beteren, zodat er niet alleen de buren, maar temet ook vreemde en vergezetene begonnen te verkeren., namelijk de Eiderschen (van Eiderstedt in Sleeswijk, FK) en Denen, die hier al van toen af de plaats begrepen van haar ossemarkt, zoo zij die sedert tot nog heden toe zijn houdende. Dus duurde het weinig, of daar werden nog meer huizen bijgezet, en dat temet almeer en meer, met zulken voortgang, nadat eens begonnen was, dat alleenlijk in zes of zeven jaren tijd, uit zulken kleinen beginsel, een goed en wel betimmerd dorp wies. De naam was van eersten af Hoorn: niet (behoudens beter oordeel) van het kruitdamphoorn, als het gemene gevoelen tot nog heden houdt: noch ook van dat het een horn of de buurt van het dorp Dampten was: van hetwelk staande hier schier nevens buiten dijk, het eerst Dampterhorn, en namaals Damptens naam met hem zelfs verstervende, alleenlijk Horn zou het geheten zijn: maar of van de kromheid des havens, als onze Adrianus Junius niet zonder reden wil: of ook (hetwelk mij niet zeldzaam dunkt) van de meeste der drie voorgemelde herbergen, waar weleer een hoorn tot een teken uitgehangen was. Daar zijn ook, die de naam poetischer wijze, om de grote lijftocht, van de hoorn des overvloeds wel hebben willen trekken (?), hetwelk gelijk het niet zonder goede gracie is, zo is ook wel te gissen, dat de eerste

p. 8
bewoners in de stelling des naams zeer weinig op denzelven dachten. Dit is ook te houden van het wapen, als dat zijnde zijn naam gelijk, een rode hoorn in een wit veld, zonder twijfel niet uit enige diepe voordachtigheid, maar alleenlijk uit dezelve naam gesproten is. En dit ziedaar van zoveel. Wat nu de geschiedenis der eerste jaren aangaat, is zeer weinig tot onze kennis gekomen, zo (acht ik) omdat des staats zaken alstoen van haar zelven klein waren, alsook omdat zij in de grote slechtheid der tijden weinig of niet beschreven zijn: doch wij zullen al bijbrengen, dat wij hebben kunnen vinden, volgende als meest de streek des tijds, waarin ieder ding geschied is, tenzij ons somwijlen uit dit voorgenomen spoor, de grote verbindingen der zaken wat vervoere. Zo dan de plaats (als gezeid is) allengskens hem verbeterde, werd er in het jaar 1323 of daaromtrent de eerste parochiekerk gesticht, en dat ter ere van Sint Syriacus, naar melding der brieven, die noch heden daarvan zijn. Deze was maar slecht, en na de stad altoen, alleen van hout en riet, en stond aan de westzijde des stads, een weinig buiten dijk, waar nu het einde van de Vijzelstraat hem aan de zee reikt. Na vijf of zes jaar brandde hij weder af: van de bliksem of bij zijn eigen vuur, is onzeker: en toen waren de inwoners weder zonder kerk, wel omtrent veertig jaar lang. Daarna in het jaar 1337 den 7 Julij sterft de voorgemelde

p. 9
Graaf Willem de goede, onder wie onze stad begonnen, en nu tot een tamelijke staat gekomen was. Volgde in de regering zijn zoon Willem de vierde van die naam, onder wie zij nog al meerer toenam, niet alleen in menigte van huizen en inwoonderen, maar ook in schepen, handel ende nering. Zodat zij daardoor in het jaar 1341 of daaromtrent veroorzaakt werd tot vordering van de komanschappen, een klein dijksken van de zeedijk af te leiden, tot aan de mond haars voorgemelde havens toe, en dat uit oorzaak, dat de grote schepen, die de haven om zijn droogte niet wel inmochten, kwalijk haar goeden konden lossen: want het voorland als meest riet zijnde was week en onbekwaam tot de drivinge der beesten, en ook om andere zware lasten daar over op te brengen. En dit dijksken tot dien ende gemaakt, is geweest de eerste oorsprong van de Nieuwedam, en werd naderhand temet betimmerd. Het volgende jaar van 1342 in de Louwmaand was hier te lande een grote aardbeving, die welke sedert van veel ongeluk gevolgd werd, waarom veel lieden haar voor een voorspook deszelven hielden: zij deed hier en daar grote schade, maar wat daarvan in het bijzonder in Hoorn was, en is tot onze kunde niet gekomen.
Daarna tot een begin des ongeluks werd deze graaf in het jaar 1345 van de Oostfriezen dood geslagen, en de landen verstorven aan de keizerin vrouwe Margriet, zijn zuster

p. 10
die terstond tot wraak van haars broeders dood, al de Friese goederen, die in deze landen lagen, confiskeerde, waaronder de eilanden van Wieringen en Marken mede waren: zijnde het eerste kort tevoren van haar broeder geschonken aan het klooster te Luinkerk in Friesland, en Marken aan een ander verkocht door de eigenaar, de heer van Waterland.

(Passage op p. 10-11 overgeslagen.)

p. 11
Onder deze graaf (Albrecht van Beieren) in het jaar 1369 stelden zij haar wederom een kerk te timmeren, en goed vindende, doordat de zee van jaar tot jaar geweldig toenam, hetzelve niet weder buiten maar binnen dijk te doen, namen daar de plaats toe, waar nog hedendaags de grote kerk staat: hoewel die eensdeels maar een rietland,

p. 12
eensdeels een moeras of staande poel was, en dierhalve gans onbekwaam tot zodanen timmerage. Maar het werk was zo groot niet gemeend, als het nu wel is. Zij deden eerst zoveel, dat zij de grond des rietlands tot een bekwame hoogte brachten, en vulden toen het moeras daaraan, zoveel haar tot de bouwing van toen was, en zetten toen daar een kerk op, van hout en licht werk, zodat hij binnen het jaar nog volmaakt en gewijd werd, en dat ter ere van de twee Santen Jan Baptista en Sinte Cyriacus, waar zij tevoren maar de laatste hadden.

(Passage op p. 12-13 overgeslagen.)

p. 13
Het jaar 1375 omtrent Marcellus dag was hier te lande een zeer grote storm uit het noordwesten, daardoor het water zo uitermate hoog vloeide, dat de dijken op veel plaatsen doorbraken, en de lieden anders niet en meenden, of het gehele land zou te ene male verloren gaan: maar tegen de avond kwam een zware donderslag, daardoor de wind zeer schielijk ging leggen, als bij mirakel, en het water viel voort daarna, tot grote vreugde van een ieder, hoewel de schaden groot waren, en de zee lang tot de gaten in en uit bleef rijdende. Daarna in het jaar 1385 werden de eerste kloosters in de stad gesticht, het ene in de Gou, daar nu Sinte Cecilien Klooster is, van manspersonen, onder de orde van de Jeronemieters die men anders Broeders van de goede wil noemt. Het andere achter de kerk Sint Agnieten klooster genaamd, van vrouwen onder de derde orde van Sinte Franciscus: en dit leste werd gezet op de poel, daar voren van gezeid is, dat ook een deel daarvan genomen was, tot de grond des groten kerks. Deze poel (om daar iet in het kort van te zeggen) was zeer groot geweest, strekkende oostwaarts op, van omtrent het midden des groten kerks, door de ganse plaats, daar nu het grote kerkhof , en het voorgemelde

p. 14
Sinte Agnieten klooster is, heel tot aan de nieuwe turfhaven toe: maar hij was nu een goed deel allenkskens van de stad gevuld, en dit gevulde werd den Zusteren gegeven met condicie, dat zij nog de rest aanhalen zouden. Hetwelk zij altemaal in korte jaren deden, en gebruikten het aangehaalde eensdeels tot de gebouwen, eensdeels tot de tuinen van haar klooster, welke weleer een fraai werk placht te zijn, en van veel groter begrijp, dan men nu wel zien mag. Want het strekte hem tot aan de Turfhaven toe, begrijpende al de timmeragen, die staan aan de noordzijde van de Peperstraat, en van daar een stuk weegs de Turfhaven lang, en hadde weder aan de noordzijde ander huizingen, die hem van het Sinte Geerten klooster in de Gou afscheiden, maar sinds dat de Gravestraat daardoor geleid werd, is al hetgene dat aan de oostzijde des zelven lag, den burgers verkocht tot erven, en die hebben er mettertijd huizen op gezet.

Links naar andere websites van de auteur
Het ontstaan van West-Friesland (geologie, prehistorie, ontginning, bewoningsgeschiedenis)
Het ontstaan van West-Friesland - Literatuur
De veenbedekking van West-Friesland
West-Friesland op oude kaarten
Ontstaan en vroegste geschiedenis van Hoorn
Hoorn mensenwerk: biografische informatie
De waterstaatsgeschiedenis van Hoorn
De geschiedenis van de Hoornse riolen volgens P. van Akerlaken
Het NAP-niveau (De stenen van Hudde en de geschiedenis van het Normaal Amsterdams Peil)


Free counter and web stats